Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 38 - oktober 2005

1. Lof zonder grenzen : The Musical Times over Adolphe Samuel
door Jan Dewilde

Na Samuels dood, op 11 september 1898, wijdde het Engelse muziektijdschrift The Musical Times in het oktobernummer een necrologie aan de componist van Christus. Daarin staat onder andere te lezen:

"Belgian musical art has sustained a sensible loss in the death , on the 11th ult., at Ghent, of Adolphe Samuel, for many years director of the Conservatoire in that town. (…) His most important and valuable works were produces towards the close of his career, chief amongst them being the oratorio or 'sacred symphonic poem' Christus, which met with high appreciation on its repeated performance both in the composer’s native country and in German and Austrian concert-rooms, a Psaume David, and a Mass which, by his expressed desire, was performed at the funeral obsequies of the deceased artist."

Dit artikel suggereert dat Christus verschillende keren in Duitsland en Oostenrijk werd uitgevoerd, maar van andere uitvoeringen dan die in Keulen in 1896 hebben we (voorlopig?) geen weet.

2. Geknoopte oren : de Tweede symfonie van Jef Maes
door Tom Janssens

In de rubriek Geknoopte oren zetten we elke maand een ander, interessant werk van een Vlaams componist in de kijker. We letten erop werken te kiezen die niet alleen de moeite waard zijn om te beluisteren, maar die u ook op cd terug kunt vinden. Deze maand is het de beurt aan de Tweede symfonievan Jef Maes (1905-1996).

De naam van de Antwerpse componist Jef Maes zal wel altijd verbonden blijven met die van deFilharmonie. Niet alleen componeerde hij met de Concertante ouverture het ‘bondslied’ van de (mede door hem) in 1956 opgerichte De Philharmonie, het orkest bracht tal van zijn orkestwerken, vaak voor het eerst, op de concertplanken. Nochtans was het nooit Maes’ bedoeling om componist te worden: veeleer zag hij zichzelf in een orkest zitten. Als beginnend violist speelde hij regelmatig mee in het kamerorkest dat André Cluytens in de jaren ’20 oprichtte en eenmaal afgestudeerd als altviolist aan het Antwerpse conservatorium ambieerde hij vooral een vaste pupiterplaats in een symfonieorkest. Tot aan de tweede wereldoorlog speelde Maes dan ook in zowat alle belangrijke Antwerpse orkesten: als altsolo was hij verbonden aan de Vlaamse Opera, hij speelde in het orkest van de 'Nieuwe Koncerten' (onder leiding van Lodewijk De Vocht) en in het orkest van de 'Dierentuinconcerten' (onder leiding van Flor Alpaerts). Uiteindelijk belandde Maes in het toen respectabele casino-orkest van Knokke, dat geleid werd door Karel Candael. Het was overigens ook Candael – Maes' vroegere docent harmonie, contrapunt en fuga – die de compositorische kwaliteiten van de altviolist ontdekte en hem aanporde zijn schrijfsels op papier te zetten. Maar, meer nog dan de tips die Candael hem gaf, was het "in al die orkesten dat ik mijn beroep van toondichter en de techniek van de orkestratie heb geleerd. Eigenlijk heb ik nooit les gehad in wat men compositie kan noemen, en ik heb zelfs betrekkelijk weinig partituren gelezen." Die praktische leerschool verklaart waarom Maes als componist zo laat op de voorgrond trad. Pas nadat hij in 1933 aangesteld werd als viooldocent aan de muziekacademie van Boom (waar hij een tiental jaren later directeur werd), vond Maes de tijd om publiekelijk uit te pakken met zijn eerste grote composities. Zijn Drie ritmen in dansvorm, het Concertstuk voor orkest en het laatromantische Altvioolconcerto werden alvast veelbelovend onthaald. Na de oorlog werkte Maes zijn schrijftechnische handigheid verder uit in de toneelmuziek die hij voor de Koninklijke Nederlandse Schouwburg schreef en hield hij als medeoprichter van De Philharmonie de vinger aan de pols van het Antwerpse muziekleven. Tot diep in de jaren ’70 zou Maes, die zichzelf "een modern romanticus met een lyrisch orkestraal palet" noemde, een van de meest gespeelde Vlaamse componisten blijven. En het orkest dat hem het meeste speelde, was uiteraard De Philharmonie. Ook Maes’ Tweede symfonie werd door dit orkest op 17 oktober 1966 gecreëerd. Op de bok stond de eerste (onofficiële) chef-dirigent van De Philharmonie: Eduard Flipse. Deze flamboyante Nederlander – die het Rotterdams Philharmonisch Orkest groot maakte – werd na zijn eerste concert met het Antwerpse orkest in 1958 vrijwel meteen geëngageerd om zijn Nederlandse pionierswerk over te doen in de Scheldestad. De allerminst aanstellerige Flipse zette zich als dirigent dan ook volledig achter de Vlaamse muziek, zelfs op internationale optredens.

Maes’ Tweede symfonie werd geschreven in 1965 en opgedragen aan zijn jeugdvriend en studiegenoot André Cluytens, die na een opmerkelijke entree op de Bayreuther Festspiele in 1955 de wereld rondreisde als een van de meest gegeerde dirigenten voor het Russische en Franse orkestrepertoire. Of Cluytens, die op dat moment zijn fin de carrière vierde aan het Nationaal Orkest van België, tevreden was met de compositie, is voorlopig een vraag die onbeantwoord moet blijven. Vast staat in elk geval dat Cluytens de kans niet kreeg om het werk mee te nemen tijdens een van zijn internationale gastoptredens: goed een half jaar na de première van Maes’ symfonie stierf Cluytens in Parijs.

Nochtans heeft het werk veel potentie: in tegenstelling tot Maes’ nogal brave eerste symfonie is haar opvolgster flink wat potiger. Al van bij de start van het eerste deel (Molto moderato) wordt duidelijk dat Maes uit een zwaarmoedig kraantje tapt. Een langgerekte, fijnzinnig opgebouwde en harmonisch complexe intro mondt uiteindelijk uit in een complex weefsel, waarin – geheel conform Maes’ schrijfstijl – melodische flarden het tegen elkaar opnemen op een steeds kantelende harmonische achtergrond. Koperklanken wisselen af met elegisch uitwaaierende strijkers en onderaan de orkestsound laat Maes iets opborrelen dat na veel wiegen en deinen losbarst in een bedrieglijk optimistische hoornroep, die meteen geflankeerd wordt door een flinke dosis orkestraal tumult. Nadat Maes zijn strijkersthema herneemt en zachtjes laat uitsterven, is het opnieuw de beurt aan een reeks haasje over tussen melancholische zwierigheid (Strauss’ Weens walspastiches uit Der Rosenkavalier loeren om de hoek) en energieke gejaagdheid. Het lijkt wel of Maes – César Franck achterna – alle melodisch materiaal puurt uit de eerste drie noten, wat de partituur een erg claustrofobisch effect verleent. Besluiten doet het eerste deel met een verstilde slotpassage, een antwoord op een genadeloos dichtslaan van alle deuren door de kopers. Serener gaat het eraan toe in het tweede, vrij impressionistisch deel (Tranquillo), waarin het geladen gezang van fluit en hobo als een refrein optreedt boven de spanningsvolle akkoorden van celesta, harp en gedempte strijkers. Bij wijze van contrast plaatst Maes hiertegenover een klagerig dalende zin in de altviolen een heerlijk contemplatieve melodie voor hobosolo. Waren de referenties in de eerste twee delen niet van de lucht, in het derde en laatste deel gaat Maes helemaal de Sjostakovitsjtoer op. Na een marsachtige aanhef in de kopers lanceert hij een schertsend motief in de strijkers, waarop opnieuw het duw- en trekwerk tussen beide orkestgroepen begint, totdat een enkele trompet tot twee maal toe een fugatische fanfare in gang steekt die niet moet onderdoenn voor gelijkaardige fanfares van de sovjetcomponist. Zeker niet wanneer een innovatieve Maes de burleske stemming mijdt en alles laat oplossen in een zwevende strijkersound. Hoewel het orkestapparaat zichzelf weer recht probeert te hijsen, heeft het toch alle moeite om te ontsnappen aan de walsachtige val die Maes lijkt te spannen voor zijn blazersgroep. Uiteindelijk laat Maes alles uitmonden in een herneming van de droefgeestige aanvangssfeer, al zet een onvermoeibare slagwerkgroep de rest van het orkest opnieuw aan het werk voor een ultrakorte slotpassage.

Opname
Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen o.l.v. Gerard Oskamp > Orkestwerken van Jef Maes (Tweede symfonie, Concertante ouverture, Altvioolconcerto en de Arabeske en scherzo voor fluit en orkest) > Naxos, 8.223741
Te verkrijgen bij deFilharmonie: 03/213.54.17

3. Concertagenda

Geen kamermuzieklijst, maar wel een goed gevulde concertagenda deze keer: november komt er aan en dan is het herdenkingstijd. In Izegem en Brussel wordt Herman Roelstraete (1925-1985) herdacht, in Mechelen Peter Cabus (1923-2000). Dankzij het Festival van Vlaanderen lijkt Mechelen zich op te werken tot centrum van muzikaal erfgoed: een van de grote gebeurtenissen van het najaar is de uitvoering van de 'vergeten' Symphonie mystique van Samuel.

21 oktober 2005 - 20u30
Sint-Romboutskathedraal, Mechelen

Uitvoering van de Symphonie mystique, 'Christus' van Adolphe Samuel.
Friedeman Layer dirigeert het Vlaams Radio Orkest, het Vlaams Radio Koor en de koren Cantabile, Furiant, Dulcisona (Gent) en Aetas Nova (Leuven).
Inleiding om 19u30 in het hoogkoor van de kathedraal.
Info en tickets: 070/22.28.00

22 oktober 2005 - 20u00
De Bijloke, Gent

Uitvoering van de Symphonie mystique, 'Christus' van Adolphe Samuel.
Friedeman Layer dirigeert het Vlaams Radio Orkest, het Vlaams Radio Koor en de koren Cantabile, Furiant, Dulcisona (Gent) en Aetas Nova (Leuven).
Inleiding om 19u15.
Info en tickets: 09/233.68.78

28 oktober 2005 - 12u30
Koninklijke Bibliotheek - auditorium Arthur De Greef, Brussel

Uitvoeringen van Herman Roelstraetes Vijf bagatellen, opus 51 (piano), de liedcyclus Nachtland, opus 92 en het pianokwartet Via vitae, opus 99.
Uitvoerders: studenten van het Koninklijk Conservatorium van Brussel.

Die dag gaat op de muziekafdeling van de Koninklijke Bibliotheek ook een tentoonstelling rond Herman Roelstraete open. De hele nalatenschap van Roelstraete wordt trouwens op de muziekafdeling bewaard. Deze tentoonstelling is te bezichtigen tot 25 november, dagelijks van 09.00 tot 17.00.

1 november 2005 - 20u00
Podium, KLARA

Uitzending van Christus van Adolphe Samuel in de Mechelse Sint-Romboutskathedraal (registratie van het concert van 21 oktober 2005)

5 november 2005 - 19u30
Stadsschouwburg, Mechelen

Uitreiking derde Gaston Feremansprijs aan pianist Philibert Mees.
De prijsuitreiking wordt omlijst door de uitvoering van koorwerken van Gaston Feremans door het kamerkoor Skalden o.l.v. Anne Adriaensens. Laureaat Philibert Mees brengt drie pianowerken van Gaston Feremans. Mees zal Feremans’ Volksdans uit 1933 creëren.
Info en tickets: 0495/92.36.56

5 november 2005 - 13u30
Plankenkoorts, CANVAS

Uitzending van Christus van Adolphe Samuel in de Mechelse Sint-Romboutskathedraal (registratie van het concert van 21 oktober 2005)

8 november 2005 - 20u00
Museum Peter Benoit, Harelbeke

Lezing over Peter Benoit door Ludo Geloen
Info en tickets: 056/73.34.70 – www.harelbeke.be

9 november 2005 - 20u00
Stedelijke Academie voor Muziek en Woord, Izegem

Herdenkingsconcert Herman Roelstraete
Jan Michiels speelt werk van Roelstraete, Bach, Bartok en Skrjabin
Inleiding om 19u15.
Info en tickets: 051/30.00.24

10 november 2005 - 20u00
Conservatorium - auditorium, Mechelen

Herdenkingsconcert Peter Cabus - Festival van Vlaanderen Mechelen
Werken van Peter Cabus, Raymond Schroyens en Jan De Maeyer.
Info en tickets: 015/28.29.80

4. Désiré Van Reysschoot (1832-1902) : organist van de Gentse Sint-Niklaaskerk
door Annelies Focquaert

Désiré-Louis Van Reysschoot was lange tijd organist van het beroemde Cavaillé-Coll-orgel in de Gentse Sint-Niklaaskerk Gent, maar over zijn leven was en is tot op vandaag nog niet zoveel bekend. Hij werd geboren in Gent in 1832 en stamt waarschijnlijk uit dezelfde familie als de befaamde Gentse schilders Pieter Jan (1702-1772), Emanuel Petrus Franciscus (1713-1772) en Petrus Norbertus (1738-1795) Van Reysschoot, wiens familiestamboom teruggaat tot in de 14e eeuw en van wie werken terug te vinden zijn in de Sint-Baafskathedraal.

Volgens Edouard Grégoirs Les artistes-musiciens belges kreeg Désiré Van Reysschoot les van Soetaert (1813-1845), De Somere (1798-1846), Gevaert (1828-1908) en Girschner (1794-1860), en was hij laureaat van het Gentse Conservatorium. Volgens andere bronnen zou hij daar ook les hebben gekregen van Karel Miry. Soetaert en De Somere gaven inderdaad respectievelijk compositie en pianoles in het conservatorium van Gent, maar de namen van Girschner en Gevaert passen niet echt in het plaatje: zij gaven namelijk (voor zover bekend) enkel aan het Brusselse conservatorium les en niet in Gent. Uit de vermelding van Girschner blijkt in elk geval dat Van Reysschoot bij hem orgel heeft leren spelen. Christian Girschner was een Berlijnse organist die vanaf 1842 lesgaf in het Brusselse Conservatorium - tot hij in 1849 door Fétis werd buitengegooid en vervangen door Jacques-Nicolas Lemmens. Ook al zou Van Reysschoot op dat moment nog maar 17 zijn geweest, toch werd in die periode wel degelijk lesgegeven aan jonge leerlingen. Van Reysschoot was daarmee mogelijk een collega-student van Lemmens, die zelf van Girschner les kreeg. Misschien zou het ook kunnen dat Van Reysschoot les volgde bij Girschner in Gent (al is die etappe van Girschners carrière niet heel duidelijk)? Volgens Fétis zou Girschner na zijn ontslag in Brussel enkele maanden naar Gent getrokken zijn, waar hij moest vertrekken omwille van ‘dezelfde problemen’ als in Brussel. Fétis beweerde namelijk dat Girschner alcoholverslaafd zou zijn geweest – maar het is waarschijnlijker dat Girschner iets teveel succes begon te krijgen naar Fétis’ smaak. In Thys’ Historique des Sociétés Chorales uit 1855 wordt Girschner vermeld als wonende te Brussel en Gent. Het is dus voorlopig niet duidelijk waar Van Reysschoot zijn orgelopleiding heeft gekregen, maar wel van wie - en het is zeker dat die opleiding, ook op andere vlakken, breed en gedegen was.

Volgens Grégoir was Van Reysschoot directeur van de Mélomanes, een zeer bekende Gentse koorvereniging die gesticht werd in 1838 en waar Van Reysschoot waarschijnlijk de opvolger was van Karel Miry. Hij componeerde (steeds volgens Grégoir) sonates, koren, strijktrio's, geestelijke koorwerken en pianomuziek. Ook was hij de auteur van de muziek van een operette Ni roi, ni reine, die werd opgevoerd in een particulier salon in Gent op 26 december 1864. In de Gentse conservatoriumbibliotheek bevindt zich een door hemzelf gemaakte transcriptie van dit werk voor stem en piano uit 1894, evenals een Cantique de noël uit 1854.

In het niet-geïnventariseerde muziekfonds van de Sint-Niklaaskerk vond musicoloog Joris De Henau, in het kader van zijn licentiaatsthesis over het Cavaillé-Coll-orgel in de Sint-Niklaaskerk, enkele werken terug van Van Reysschoot: een Alma redemptoris voor sopraan, driestemmig koor, orgel, cello en contrabas, en een Hymne au Sacré-cœur, tevens voor driestemmig koor met begeleiding van orgel, cello en contrabas. De Henau schrijft: "De werken van Van Reysschoot zijn bijzonder interessant, enerzijds omwille van de intrinsieke muzikale kwaliteiten en anderzijds omwille van het idiomatische gebruik van het orgel. De componist integreerde precieze aanwijzingen voor de organist, die duidelijk laten zien dat hij op de hoogte was van de nieuwste, Franse tendensen in de orgelmuziek." Nog volgens De Henau was Van Reysschoot organist en kapelmeester van de Sint-Niklaaskerk van 1867 tot 1901: dit blijkt ondermeer het feit dat hij op verschillende plaatsen in het orgel zijn naam en functie achterliet, evenals de begin- en einddatum van zijn carrière als kapelmeester-organist.

Volgens Grégoir was hij voor die periode ook organist van de Gentse Jezuïetenkerk en van het Sint-Barbaracollege, lange tijd een kweekschool van componisten. Interessant is ook nog dat in 1880 in de Gentse Jezuïetenkerk een orgel werd gebouwd door niemand minder dan Aristide Cavaillé-Coll: dit instrument bevindt zich vandaag in de Jezuïetenkerk in Heverlee. Hoogstwaarschijnlijk zat Van Reysschoot hier voor iets tussen. Verder duikt Van Reysschoot ook op als lid van de expertenjury bij de oplevering van het Schyven-orgel in de Kathedraal van Antwerpen in 1891: daar wordt op zijn en Callaerts’ vraag in het verslag opgenomen dat de windtoevoer van het nieuwe instrument excellent is. In 1902 wordt hij vermeld als nog levende componist in Bergmans’ La musique et les musiciens. De juiste sterfdatum van Désiré Van Reysschoot hebben we tot op heden nog niet kunnen ontdekken.

Een andere D. Van Reysschoot die in het Gentse terug te vinden is en die aanvankelijk voor enige verwarring zorgde, blijkt Dorsan Van Reysschoot te zijn, de zoon van Désiré. Hij werd geboren in 1870 en zou vanaf 1889 actief zij geweest als componist. Hij was repetitor voor praktische harmonie in het Gentse conservatorium en schreef naast zijn composities ook verschillende theoretische werken, waaronder een grondige analyse en heruitgave van de eerste twee symfonieën van Beethoven (uitgegeven door Breitkopf & Härtel in 1911). In de Antwerpse conservatoriumbibliotheek bevinden zich een niet gedateerd manuscript met een even grondige analyse van de Symfonie in d van César Franck en een orkestwerk, Saltarelle, uit 1912. Hij was in 1913 secretaris van het Congrès de la Fédération Archéologique et historique de Belgique, getuige een brief van deze vereniging aan Guido Adler.

In elk geval blijkt uit deze voorlopig summiere gegevens dat Désiré Van Reysschoot een ten onrechte vergeten figuur is: als organist van de Sint-Niklaaskerk had hij in Gent een toonaangevende functie en vooral een orgel dat volgens de bouwer, Aristide Cavaillé-Coll, het beste was wat hij tot dan toe had gemaakt (en dat wil wat zeggen). Normaal gezien moeten deze twee mannen elkaar ook gekend hebben, aangezien het onderhoud van het orgel nog lang door de firma Cavaillé-Coll werd verzorgd, maar vooral door de bouw van dat andere orgel voor de Jezuïetenkerk. Verder had Van Reysschoot, door zijn functies als organist in het Sint-Barbaracollege en als directeur van de Melomanen, in Gent een niet te onderschatten invloed op het Gentse muziekleven van die tijd.

5. Een eeuw(igheid) geleden : oktober 1905
door Jan Dewilde

Een eeuw(igheid) geleden... bestond België 75 jaar en om die verjaardag te vieren kropen verschillende componisten in hun pen. Vele vaderlandslievende gelegenheidscomposities zagen dan ook het licht. Een kleine greep: Jan Blockx componeerde op tekst van Nestor De Tière een Jubelgalm in volkstrant, Edgar Tinel schreef een Te Deum voor zesstemmig koor, orgel en orkest en Arthur Meulemans vierde met de ‘jubelcantate’ Vaderland.
Maar het was vooral Emile Wambach die zich van zijn Belgicistische kant toonde. Op verzen van A. Verheyen schreef hij de ‘vaderlandsche jubelzang’ Aan Belgenland ("eerbiedig opgedragen aan H.H. M.M. Koning Albert en Koningin Elisabeth") en Prinskensdag, een 'feestcantate’ voor kinderstemmen, gemengd koor en orkest op een tekst van Rafaël Verhulst. Op het titelblad van het manuscript noteerde Wambach het bekende citaat van Victor Hugo: "Chaque école qu’on ouvre est une prison qu’on ferme." Daarnaast verscheen er ook een luxueus uitgegeven en met foto’s geïllustreerde bundel Vaderlandsche zangen der meesters van de Belgische toonkunst. Deze partituren zijn te bekijken in de tentoonstelling Muziek voor vorst en vaderland die nog tot 16 december te bezichtigen is in de leeszaal van de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen.

6. Historische tekst : Christus van Adolphe Samuel en Louis Arschodt

De voorlopig laatste uitvoering van Christus van Adolphe Samuel dateert – dachten we tot voor kort – van 1896, toen Eugène Ysaye het monumentale werk in Brussel uitvoerde. Dachten we, tot we zeer onlangs een als bij toeval een brochure over de Gentse cellist en dirigent Louis Arschodt in handen kregen. Daaruit bleek dat hij het werk nog in 1922 in Gent heeft uitgevoerd. La Nation Belge bracht op 15 mei 1922 verslag: "M. Louis Arschodt s’est taillé un grand succès en dirigeant avec art la partie symphonique très étendue et très fouillée de cette belle composition, les chœurs étaient superbes." En La Gazette schreef: "L’œuvre entière a été remarquable. M. Louis Arschodt s’est révélé un chef de tout premier ordre; les exécutants, chœur et orchestre, ont droit à tous les éloges. L’exécution était honoré de la présence de Son Altesse Royale la princesse Marie-José." Arschodts uitvoering zou de allerlaatste zijn geweest. Tot ergens het tegendeel bewezen wordt… Hieronder volgt als historische tekst een biografisch artikel dat Lambrecht Lambrechts in 1928 aan Arschodt wijdde:

"Meermalen hebben wij in ons orgaan over deze moedigen Cellist-Gambist-Zanger-Dirigent gesproken. Ook durven wij den lezer verzoeken, als een praeludium tot dit opstel, even te willen nagaan wat wij reeds gezegd hebben over zijn uitvoering van Benoit’s Oorlog en Beethoven’s Missa Solemnis, over het inrichten van een Festival Gilson-Roels en zijn streven in de Gentsche Volksmuziekschool. L. Arschodt is een dappere onder de dapperen. Ontbreekt het in Vlaanderen aan beslagen muziekleeraars, aan onvermoeide repetitors en gezagvolle orkestmeesters, hier staan wij voor een praktisch en krachtdadig man, die ontelbare kunstfeesten heeft ineengestoken, dozijnen van voordrachten heeft gehouden, eerbied voor edele kunstgewrochten heeft afgedwongen, en jongeren ten onzent door levendige uitvoeringen heeft gesteund.

Zijn Familie
Hij behoort tot een kunstenaarsfamilie, want Oscar Roels, de zanger van Pinksternacht, is zijn oom, evenals zijn peter Karel Roels, die een veelbesproken Jubelmarsch heeft gecomponeerd, alsook vele andere werken. Zijn vader is lange jaren kapelmeester geweest in de kerk der Augustijnen (St-Stephanes) te Gent. A. Vanderborcht, die insgelijks een oom van hem was werd kapelmeester te Brussel, en J. Alsters was toondichter-beiaardier te Gent. De muziek zal dus wel het dagelijksch brood van L. Arschodt geweest zijn. Trouwens in zijn huisgezin moet groote eerbied voor de kunst van Euterpe bestaan, want zijn talentvolle echtgenoote mochten wij meermalen als solo-zangeres toejuichen, en met zijn begaafde oudste dochter Geertrui, die een kundige en fijne begeleidster is, wordt zijn taak van bestuurder der Volksmuziekschool merkelijk verlicht. Dus, een familie die leeft voor de muziek, die zwemt in de muziek.

Zijn Jeugd
Hij werd geboren te Gent, den 23n Augustus 1879. In zijn kinderjaren had hij een mooie sopraan-stem, waarvan de reine tonen nog leven en beven in de gewelven van verscheidene Gentsche kerken. Aan het Conservatorium onderscheidde hij zich in meer dan een vak, vooral in Cello, Zang en Kamermuziek. Onder de leeraars, met wie hij harmonie, contrapunt en fuga bestudeerde wordt P. Fr. Uyttenhove genoemd, die Marieke van Nijmegen schiep en Ad. D’Hulst, een schitterend contrapuntist, dien wij een prachtig Kwartet en een meesterlijken Psalm XVIII verschuldigd zijn. De Cellist maakte een korte carrière. Geleidelijk hebben wij – gelukkig voor Gent en voor allen- een puik dirigent uit hem zien groeien.

De Cellist
Na een schitterend leerling van Joseph Jacob geweest te zijn, heeft hij de eerste jaren van zijn loopbaan gewijd aan de virtuositeit. Als gevierd Cellist trad hij op in ontelbare kunstconcerten in de meeste groote steden van het land, evenals buiten de grens te Roubaix, Rijsel, Calais en te Paramé (Bretanje). Verscheidene concerto’s van J. Haydn, R. Schumann, C. Sant-Saëns, J. Jacob, J. De Swert, Lied van V. d’Indy, Kol Nidrei van M. Bruch en tal der moeilijkste stukken van D. Popper werden door hem met virtuositeit en met een prachtige warme toon voorgedragen. L. Arschodt was Cello-solo van het orkest van den Nederlandsche Schouwburg (Opera periode, bestuur H. Wannyn), het Waux-Hall orkest, evenals verscheidene orkesten in Frankrijk. Gelijk vele jonge musici uit onze vlaamsche gewesten heeft hij eenige liederen en instrumentale composities geschreven, doch spoedig zag hij in, dat zijn roep elders lag.

De Kamermuziekspeler
Vooral in de Kamermuziek heeft de cellist zijn plaats gevonden. Hier heeft hij een rustelooze bedrijvigheid getoond, artistieke leerrijke avonden ingericht, de Nationale toonkunst krachtig gesteund en verscheidene degelijke gezelschappen in ’t leven geroepen. Eerst een Trio met D. Defauw, thans Concertleider aan het Brusselsch Conservatorium, dan met A. Jacobs thans verbonden aan de Opéra-Comique te Parijs, dan met J. Drubbel, vervolgens met S. De Muynck en met als pianist den zeer verdienstelijken G. Metdepenninghen. Een andere maal werden door hem zes auditiën gewijd aan de Geschiedenis van het instrumenteele trio door de eeuwen heen met Mejuffers A. Goossens, pianiste, en H. Slingeneyer, violiste. Een eerste Kwartetvereeniging, stichtte hij met D. Defauw, J. Braem en G. Guillemyn; zonderling toeval: alle vier zijn vermaarde koor- of orkestleiders geworden! Met deze verschillende groepen heeft hij meer dan honderd auditiën binnen en buiten de Arteveldestad gegeven. Hij ontwikkelde de stof in reeksen en lessen, die telkens met inleidende woorden van hem en met verklarende programma’s gegeven werden. Ten einde meer concerten van historischen aard te kunnen geven, had hij den moed zich te oefenen op de oude Viola di Gamba, voorlooper van de cello. Hij werd een voortreffelijk gambist. Ook was hij een der allereersten in Vlaanderen, die Kunstconcerten met speeltuigen uit de XVIIe en de XVIIIe eeuw aandurfde, hetgeen ten huidigen dage geen zeldzaamheid meer is. Tijdens den oorlog 1914-1918 gaf hij ten stadhuize een zeer geslaagd feest, waarop het tweede bedrijf van Monteverdi’s Orfeo evenals een greep andere muziekwerken van voorheen ten gehoore werden gebracht. In meer dan één stad bood hij een volledigen en buitengewonen avond over de muziek der XVIIIe eeuw aan. Reeds vóór den oorlog had L. Arschodt met Mej. M. De Vos, Mevr. ten Berge en J. Verniers een Gentsch Zangkwartet tot stand gebracht,dat op talrijke plaatsen om zijn homogeniteit en zijn expressieve eigenschappen geprezen werd, en dat de pogingen der Vlaamsche componisten op het gebied der A Capella muziek beslist heeft aangemoedigd. Om zijn bevoegdheid, zijn moed en zijn vlijt in het vertolken van Kamer- en Zangkwartetmuziek, verdient L. Arschodt dus onvoorwaardelijk lof. Hier is hij een durver geweest, trouwens, hij weet dat zelfvolmaking nooit schaadt, al nadert hij de vijftig, geregeld volgt hij aan de Hoogeschool den leergang in de kunstgeschiedenis, gegeven door Professor Fl. Van der Mueren en dien van Professor A. Vermeylen over de ontwikkeling der Nederlandsche letteren! Bravo! Jamais professeur, toujours élève, heeft een fransch musicus gezegd.

De Dirigent
Zijn beste krachten heeft L. Arschodt besteedt aan het beroemde koorgezelschap De Melomanen waarover destijds een K. Miry, een Waelput en een Ed. Nevejans den maatstok hadden gezwaaid, en waar hij, als onderbestuurder, den rechterarm werd van O. Roels. Daar hielp hij machtige uitvoeringen tot stand brengen, waarover heel Gent en heel Vlaanderen hebben gesproken. Ik noem: Lucifer van P. Benoit, De Pacificatie en de Zegen der Wapens van H. Waelput, Kollebloemen van E. Tinel, Een Droom van ’t Paradijs van J. Blockx, Vlaanderen van O. Roels, gecomponeerd ter gelegenheid der 75e viering van ’s Lands onafhankelijkheid en opgevoerd door 4500 uitvoerders in tegenwoordigheid van Koning Leopld II. Voorheen won hij, als Directeur der Koninklijke Fanfare van Yper, reeds hooge onderscheidingen. In dien verren uithoek heeft hij belangstelling voor schoone muziek pogen te wekken, ja, het mogelijke en het onmogelijke gedaan om de bevolking kennis te laten maken met de beste producten der inheemse muze. Met het oog op die bedrijvigheid was het dat, in 1909, O. Roels zijn levendig-mooie Yper-Cantate op tekst van H. Sobrie ontwierp. Ook als bestuurder der Koninklijke Harmonie Cecilia van Zele wist L. Arschodt van deze Harmonie een der beste van het Waasland te maken en deed aldaar op de Groote Markt met buitengewoon succes een cantate van Meester Roels Hulde aan onze Helden voor gemengd koor en harmoniebegeleiding op tekst van George Callebert uitvoeren. L. Arschodt vond genoegen in het dirigeeren; hij hoorde zich een gloedvol, nauwlettend en mooie kunstleider noemen. Ook was hij tijdens den vorigen oorlog de aangewezen man, om grootsche liefdadigheidsconcerten in te richten. Hij wist een leger van 85 instrumentisten en 150 zangers uit den grond te stampen. Zelf verscheidene leden uit den adel en de hooge burgerij stonden hem willig ter zijde. Door schitterende uitvoeringen van de volgende werken konden vrij aanzienlijke sommen vereenigd worden: Te Deum E. Tinel, Freyhir E. Mathieu, La Belle au Bois dormant Mevr. Fuerison, Requiem Mozart, enz. Voor dit edelmoedig gebaar werd hij, na den oorlog, tot ridder in de Kroonorde verheven. In 1919 aanvaardde hij het bestuur van de Koorkring De Melomanen die sedert den oorlog nog enkel op papier bestond. Door een toewijding zonder weerga wist hij het gezelschap nieuw bloed te schenken en tot zijn glansperioden van vroegere jaren terug te voeren. Dat mocht een daad met esthetisch-historische beteekenis heten. Wat dood was werd door zijn tooverstok aangeraakt, plotseling gewekt en tot nieuwe zang en levensvreugde gedwongen. Hier dienen eenige welsprekende titels van kunstgewrochten neergeschreven: Hulde aan Conscience A . De Boeck, Christus Ad. Samuel, L’Aveugle né L. Du Bois, De laatste Zonnestraal G. Huberti, Negende Symphonie en Missa Solemnis L. van Beethoven, Jacob van Artevelde A. Gevaert, De Leie, De Genius des Vaderlands, het oratorio De Oorlog P. Benoit, voor dit laatste werk traden circa 900 uitvoerders op. Ook voor het aanpakken van Vlaamsche schoolcantaten vond hij ruim duizend kinderen gereed: De Wereld in P. Benoit, Gloria Flori A. De Boeck, Kindervreugd P. Gilson, Yper-Cantate O. Roels. Op de luisterrijke prijsdeelingen van het Taal- en Handelsinstituut werden de meeste van die cantaten opnieuw ten gehore gebracht. Als bestuurder van de Stadsharmonie heeft L. Arschodt met dit keurkorps een heele reeks nationale festivals ingericht, die gewijd waren aan Benoit, Gevaert, Blockx, Gilson, Lebrun, Roels, Moeremans, Strauwen, Van der Meulen, enz. Zij vielen duchtig in den smaak en deden stroomen van het volk naar den Kouter gaan. Zelden is de Nationaal-Vlaamsche Muze zoo dapper in de bloemenstad toegejuicht geworden als daar. Door een pennetrek van het Gemeentebestuur werden die populaire avondfeesten, wegens geldgebrek, weer afgeschaft zoodat, jammer genoeg, een der schoonste en degelijkste organismen van volksontwikkeling moest verdwijnen. In 1923 zegde L. Arschodt plotseling vaarwel aan de leiding der Melomanen, ten einde al zijn krachten te kunnen wijden aan het bestuur van de Gentsche Volksconcerten die zijn naam dragen. Het mag wel eens gezegd, dat het comiteit der Melomanen in onmin met verscheidene van zijn Muziek-Directeurs leefde als Nevejans, Roels, Loockx, Duvosel en Arschodt. Met zulken moed spande deze zich nu weer in het gareel, dat hij spoedig daarna reeds een 17e Volksconcert kon aanbieden. De meeste waren uitsluitend aan scheppingen van inheemsche meesters gewijd, die hij, zonder onderscheid van denkwijze, van strekking, school of ouderdom, aan de beurt liet komen. Trouwens hij werd krachtig gesteund door zijn verkleefde koorgroep Pro Arte Vocali die zooveel als de ziel van die schoone kunstplechtigheden was. Vooral de jongere componisten mogen hem een kaarske te branden zetten. Hebben wij hier niet onlangs gedrukt op de beteekenis van één zijner Nationale Concerten, dat een keuze uit het werk van C. Buysse, G. Lonque, J. Ryclandt en Mevr. Fuerison op een zelfde spelwijzer vereenigde. Hij steekt ook gaarne een handje toe, om de jonge mededingers naar den Prijs van Rome te helpen. Bereidwillig zag men hem de uitvoering van een reeks proefcantaten voorbereiden als: Le Roi Reynaud Mej. Busine, Légende de Noël en Thijl Uilenspiegel J.T. De Sutter, Le Rossignol G. Lonque, en anderen. Als dirigent verdient L. Arschodt dus zonder twijfel genoemd te worden in gezelschap van mannen als Keurvels, Jehin, Alpaerts, Roels, Rasse, Candael, De Vocht en Defauw, die tot de edelste en onbaatzuchtigste volksopvoeders ten onzent behooren.

De Leeraar
In 1920 werd hij, voorzien van de noodige diploma’s, tot muziekleeraar aan het Kon. Athenaeum benoemd, waar hij door talrijke uitvoeringen bewezen heeft, dat de kinderstem weinig of geen geheimen voor hem bezit. In 1923 werd hij aan het Kon. Conservatorium te Gent titelvoerend leeraar voor de beide klassen van Kamermuziek en tevens belast met den leergang van Samenzang, zoodat hij den helper en medewerker van den Bestuurder is, wanneer de zware winterconcerten moeten aangepakt worden. Hier blijkt hij het doel van zijn leven bereikt te hebben. Voor een dergelijke taak was hij in de wieg gelegd. Ook heeft hij dit met liefde, met overtuiging aanvaard, vastbesloten er het beste aan te wijden wat in hem is. Wie eenige prijskampen van zijn leerlingen heeft bijgewoond, - ware concerten – of een paar grootsche uitvoeringen met koren in het Gentsche Conservatorium heeft toegejuicht, neem Handel’s Messias, Mozart’s Requiem, Beethoven’s Negende, Tinel’s Franciscus of Wagner’s Parsival, kan zich een oordeel vormen over de aanhoudende inspanning, die deze nederige en talentvolle arbeider zich op het veld der kunst heeft getroost.

De Zangleider der Volksmuziekschool
In de Volksmuziekschool hebben wij hem verleden jaar aan ’t werk gezien. Een gansch nieuwe inrichting – iets in den aard van de vroegere Volière te Brussel en Mimi Pinson te Parijs, - waar mannen en vrouwen uit de Volksklas, na hun dagwerk in den winkel of op de fabriek, geoefend worden in het zingen van liederen en opera-fragmenten, die later moed, vertrouwen en geluk in het huisgezin kunnen brengen. Niets zoo roerend als het bijwonen van een prijskamp onder die simpele maar wilskrachtige volkselementen. Nu zou ik nog en dreunende slotrede moeten schrijven. Ik zie er van af, overtuigd, dat de lezer het met mij zal beamen. L. Arschodt dient als een beslagen en gloedvol Cellist, Gambist, Kamermuziek, Zanger, Koor en Orkest-Dirigent begroet te worden.

Bron
Lambrechts, L.: Louis Arschodt, in: Muziek-Warande, 7de jaargang, nr. 5, 1 mei 1928.