Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 94 (november 2010)

1. De SVM-website breidt uit : nieuwe componistenfiches
door Annelies Focquaert

Ook in november werden er nieuwe componistenfiches gepubliceerd op de SVM-website.
Het gaat om:

Eduard Potjes (historische tekst)
Edward Loos (biografie, bibliografie)
Gaston Brenta (biografie, bibliografie)

Volgende fiches werden naar het Engels vertaald:

Florimond Van Duyse
Leo Van Gheluwe
Camil Van Hulse

Gustaaf Van Hulse
Robert Julien Van Maldeghem
Etienne Evarist Van Maldeghem
Arthur Van Oost

Het SVM werkte ook intensief aan de volledige inventaris en beschrijving van de muziekbibliotheek van bariton, operadirecteur en architect Renaat Verbruggen (1909-1984). Deze collectie werd in 2009 door de heer en mevrouw Paul L. Peeters-Verbruggen, schoonzoon en dochter van Renaat Verbruggen, door bemiddeling van het SVM aan de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen geschonken.

De collectie, die 1.408 volumes telt (goed voor 3.599 titels), bestaat uit de praktische muziekbibliotheek die Renaat Verbruggen als zanger en operadirecteur gebruikte. De verzameling bevat een uitgebreide selectie uit de internationale lied-, opera-, cantate- en oratoriumliteratuur. Het aandeel Vlaamse muziek is groot. Verschillende werken werden voor Verbruggen gecomponeerd of gearrangeerd en zijn unica. Naast partituren bevat de verzameling ook libretto’s, vaak met Nederlandse vertaling. De collectie werd geïnventariseerd en op stukniveau beschreven door Lien Alaerts, in opdracht van het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek.

De titels kan u vinden via de online publiekscatalogus van de conservatoriumbibliotheek. De werken zijn ter inzage in de leeszaal en worden niet uitgeleend.

2. Concert in de kijker : Het Vlaams Radio Koor zingt werk van Franz Uyttenhove en François-Auguste Gevaert
door Vlaams Radio Koor

Het traditionele kerstconcert van het Vlaams Radio Koor baadt dit jaar in een religieuze sfeer, die ook een volks tintje meekrijgt. Het kerstverhaal staat centraal, voorafgegaan door oude psalmen, om te eindigen met - hoe kan het ook anders - enkele toepasselijke kerstcarols.

In dit programma vinden we ook twee Vlaamse componisten: de Gentse componist Franz Uyttenhove had als organist een bijzondere voorliefde voor religieuze muziek. Nog vóór de eeuwwisseling voltooit hij het werk Kerstnacht (op tekst van Julien Cardon), een werk voor de Gentse koormaatschappij Liederkrans. Het is een achtstemmig, haast symfonisch gedacht koorwerk met een hoge moeilijkheidsgraad. Kerstnacht leunt qua thematiek erg aan bij het werk van een andere Vlaming: François-Auguste Gevaert, één van de meest toonaangevende figuren van de Belgische muziek. Gevaerts harmonisaties voor Kerstmis, waaronder Le sommeil de l'enfant Jésus, worden als het neusje van de zalm beschouwd op het vlak van harmonie en contrapunt.

Programma
-
Edvard Grieg - 4 Psalmen, opus 74
-
Franz Uyttenhove - Kerstnacht
-
Percy Grainger - British Folk-Music Settings
- Francois-Auguste Gevaert - Le sommeil de l'enfant Jésus
Praktisch
- van vrijdag 17 december tot en met donderdag 23 december 2010 in Almere, Kessel-Lo, Brugge, Brussel en Zoersel.

3. Vers van de pers : Peter Benoit, De Pacificatie van Gent (1876)
door Jan Dewilde

Bij muziekuitgeverij Musikproduktion Höflich in München verscheen zopas een facsimile-uitgave van de orkestsuite uit Peter Benoits De Pacificatie van Gent. Zoals alle partituren die het SVM bij Höflich uitgeeft, wordt ook deze uitgave voorafgegaan door een viertalige inleiding die het werk situeert.

Op 8 november 1576 werd te Gent van op het balkon van het stadhuis een verdrag afgekondigd tussen de verschillende gewesten in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. Die Pacificatie van Gent kwam er na de opstand tegen de Spaanse bezetting van Filips II en was het grote ideaal van Willem van Oranje: hij streefde naar eenheid in de zeventien gewesten in de Nederlanden en naar godsdienstvrijheid. Het verdrag stipuleerde verder dat de Spaanse troepen uit de Nederlanden verdreven zouden worden. Niettegenstaande dit verdrag slechts drie jaar stand hield, kreeg de Pacificatie in het Vlaanderen van de negentiende eeuw mythische allures. De driehonderdste verjaardag in 1876 werd door de liberalen sterk aangegrepen om binnen het katholieke Vlaanderen vooral de tolerantiegedachte en ideologische pluriformiteit te benadrukken. De herdenking in 1876 deed dan ook de politieke controversen van dat moment - liberalen versus katholieken - hevig opvlammen.

Die verjaardag werd onder meer herdacht met historische stoeten en met gelegenheidscomposities. Zo componeerde Hendrik Waelput op tekst van Emanuel Hiel de cantate De Pacificatie van Gent, terwijl Peter Benoit muziek componeerde bij het gelijknamige historische toneelstuk van Emiel Van Goethem. In zijn toneelstuk worden de historische gebeurtenissen doorweven met een fictief liefdesverhaal tussen Anna de Meulenaer en Joris van Overmaet, een katholieke edelman die Willem van Oranje steunt. Door het samengaan van drama en muziek bestempelde Benoit het stuk als een lyrisch drama.

1876 was een productief jaar voor Benoit: hij componeerde toen ook onder meer zijn populaire Rubenscantate en de toneelmuziek bij Charlotte Corday, een ander historisch drama. Benoit voltooide De Pacificatie van Gent op 11 juli 1876, de wereldcreatie vond plaats op 3 september in de Gentse stadsschouwburg. Een tweede en een derde voorstelling volgden op 5 en 10 september. De creatie werd enigszins lauw onthaald - bij gebrek aan voldoende repetities vertoonde de opvoering nogal wat onvolkomenheden - maar bij latere uitvoeringen kende het werk veel succes. Uit de toneelmuziek distilleerde Benoit een orkestsuite die zeer populair werd.

Om zijn muziek een historiserend karakter te geven, verwerkte Benoit een aantal oude liederen in zijn partituur. Het Wilhelmus van Nassouwe is het huidige Nederlandse volkslied en wordt toegeschreven aan Filips van Marnix van Sint-Aldegonde (1540-1598). De tekst is geschreven alsof hij uit de mond van Willem van Oranje komt. Ook de Geuzenliederen Slaet op den trommele en Helpt nu u self werden in het calvinistische Noorden gezongen door de opstandelingen tegen de Spaanse overheersing. Daarnaast gebruikt Benoit de koraalmelodie Ein' feste Burg ist unser Gott en ook een fragment uit het lied O Heer die daer des hemels tente spreyt van Adriaen Valerius (ca. 1570-1625).

Benoit hangt zijn compositie op aan zes beknopte Leitmotiven: het Pacificatie-motief, het Geuzen-motief (een andere verschijningsvorm van het Pacificatie-motief), het motief van de Hertog van Alva, het Spaanse furie-motief en het ridder-motief (een transformatie van het Spaanse furie-motief). Meteen in de ouverture zet Benoit op een rapsodische manier die verschillende motieven naast elkaar. In de orkestsuite toont hij zich een beeldend orkestrator die kleurrijke taferelen weet te schilderen.

De orkestsuite werd opgenomen door het VRT-Filharmonisch Orkest o.l.v. Silveer Van den Broeck (Naxos 8.554461-62).

Deze uitgave kadert in het onderzoeksproject Het Vlaamse lyrische drama als specifieke vorm van muziektheater: een cultuurhistorische studie, gevoerd in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen.

4. Topstukken uit de VMI-catalogus : Quinten Massijs (1899) van Emile Wambach
door Adeline Boeckaert

De nalatenschap van Emile Wambach omvat niet alleen partituren, maar ook heel wat muziekdocumentatie. Vooral zijn opera Quinten Massijs is goed gedocumenteerd met programmaboekjes, concertaankondigingen en dergelijke meer.

De korte inhoud van Quinten Massijs gaat als volgt: "In de smidse van Segher is men bezorgd over Quinten Massijs, die geheel anders is dan vroeger. Iemand verklaart het raadsel: Quinten is verliefd. Segher die meent, dat het om zijn dochter Veerle gaat, wil haar volgaarne aan hem schenken. Veerle zelf weet wel beter. Inderdaad niet op haar, maar op de rijzige Aleide, dochter van de schilder Floris is Quinten verliefd. Doch deze zal zijn dochter slechts aan een kunstenaar en lid van het St.-Lucasgild geven. Om niets ter wereld wil Quinten aan zijn liefde verzaken. Als kunstenaar zal hij wederkeren 'als de eglantier zijn knopjes ontsluit ten tweede male'.
In akt twee zijn een paar jaar voorbijgegaan. Steeds is Quinten nog niet teruggekeerd en Aleide, die hem trouw bleef, wacht met bang gemoed. Floris tracht haar tot andere gedachten te brengen: kunstenaars zijn wispelturig, onbetrouwbaar; zij moet hem maar vergeten. Juist als Aleide zich aan haar wanhoop over een mogelijk ontrouw overgeeft en een smartlied aan de eglantier zingt, verschijnt Quinten als kunstenaar. Hij zal mededingen naar de kroon voor de prijskamp van het St.-Lucasgild.
In akt drie zien wij een feestelijke optocht van burgers en gilden. Er zal uitspraak worden gedaan in het prijskamp. Men is in bange afwachting. Wonderbare dingen worden er verteld over het doek dat zal bekroond worden: "de Moedermaagd en haar zoon" en Floris, de deken van het Lucasgild zelf beweert dat nooit te voren iets schoner werd gemaald. Daar gaat in wemelende kleurenpracht van vlaggen en banieren de optocht. Daar wordt Quinten tot overwinnaar uitgeroepen. Ontroerd legt hij de lauweren aan de voeten van Aleide. Natuurlijk stemt Floris in het huwelijk toe." (bron: Hedwige Baeck-Schilders, Emile Wambach (1854-1924) en het Antwerpse muziekleven, (AWLSK, 1986, 48(44), p. 193.))

Opmerkelijk is dat tussen de programmabrochures ook het libretto terug te vinden is van een zangspel met als titel Kwinten Patrijs, of de macht van het petrolvuur. Deze parodie op de opera van Wambach werd twintig jaar na de eerste uitvoering, in 1910, door het toneelgezelschap Wintervlieren uitgevoerd.

http://anet.ua.ac.be/desktop/vmi

5. Het Gautier-manuscript voorgesteld
door Annelies Focquaert

Op zoek gaan naar Vlaamse componisten uit de negentiende eeuw levert vaak informatie op die je niet dacht te vinden. Het is me al vaker overkomen, bijvoorbeeld met het 'stadhuisharmonium' in 2007. Ook in juni 2009 was het prijs. Mijn zoektocht naar informatie over de stichting van het Lemmensinstituut (1878-1879), meer bepaald naar de rol van stichter Jacques-Nicolas Lemmens, bracht me naar de bibliotheek van deze school. De directie liet me toe in gedeelten van het archief die normaal niet toegankelijk zijn, in de hoop daar misschien nog manuscripten of kerkmuziek uit de periode van de stichting te vinden: in de kelderruimtes waar de bibliotheek vroeger gevestigd was, lag namelijk nog ongeklasseerd en dus interessant materiaal.

Muziek van Lemmens heb ik er niet gevonden, maar wel een uniek manuscript. Op een rek helemaal achteraan in een ruimte was op ooghoogte één boek apart gelegd. De kaft zag er nogal beschadigd uit, maar toen ik het doorbladerde werd algauw duidelijk dat het een uniek document was, in piepklein en secuur handschrift gespreid over zo’n tweehonderd bladzijden. De auteur of samensteller was blijkbaar een Franse organist met de naam Ferdinand-Albert Gautier; ik zag teksten over voorgangers en tijdgenoten als Balbastre, Daquin en de familie Couperin, ik zag in vogelvlucht dat Gautier titularis was geweest van het orgel in de abdij van Saint-Denis bij Parijs, ik zag een grote hoeveelheid composities voor orgel, klavecimbel en beiaard, composities op thema’s uit de Revolutie, beschrijvingen van uitvoeringspraktijken en karakters van stukken,… Het kwam me voor als een verzameling van alle kennis en muziek die deze Gautier verworven had, een blauwdruk van zijn kennis als muzikant en leraar. Uit data bij de composities was af te leiden dat de periode waarin Gautier dit materiaal had verzameld of gecomponeerd, ook de Franse Revolutie omvatte, een tijd waarin het voor organisten bijzonder moeilijk leven en werken was en waarover grote vraagtekens blijven bestaan. Mijn conclusie was gauw getrokken: dit werk hoorde thuis in een kluis en moest verder onderzocht worden.

Die taak hebben de onderzoekers in het Lemmensinstituut intussen op zich genomen. Op het orgelsymposium "Orgels in de stad – Leuven, vandaag en morgen" dat op 16, 17 en 18 november gehouden werd, was een namiddag gewijd aan het Gautiermanuscript. Het werd in een eerste fase onderzocht door Eugeen Schreurs, die erover publiceerde in het tijdschrift Adem en zijn bevindingen ook kwam toelichten. Aansluitend brachten Bart Naessens en Peter Breugelmans op respectievelijk klavecimbel en orgel een eigen keuze uit het manuscript. Gautier, die organist was in Saint-Denis, Parijs en Soissons, behoorde tot nu toe niet echt tot de canon van Franse organisten en het is volgens beide uitvoerders niet echt nodig om hem daar ook in op te nemen. Zijn werken blijken niet voor de hand te liggen, bevatten bizarre modulaties en wendingen en zijn contrapuntisch niet helemaal volgens de regels van de kunst uitgewerkt. Maar het publiek, dat deze muziek voor het eerst hoorde, was aangenaam verrast door de frisse creativiteit en elegante klank van Gautiers werken.

Dankzij de nieuwste hoogtechnologische scanners van het Alamire Digital Lab (Alamire Foundation) werd het hele handschrift intussen gedigitaliseerd door Bruno Vandermeulen, met het oog op verder onderzoek. Wie het symposium bijwoonde, kreeg al een voorproefje te zien van de haarscherpe beeldkwaliteit. Begin volgend jaar zal het volledige manuscript digitaal beschikbaar zijn via de databank IDEM (Integrated Database for Early Music), die dan gelanceerd wordt door de Alamire Foundation (www.alamirefoundation.org).

6. Roelstraete-auditorium in Izegem
door Frank Meurisse

Het stedelijke auditorium van Izegem gaat voortaan door het leven als 'Herman Roelstraete-auditorium'. "Als eerbetoon aan muzikale duizendpoot Roelstraete die er tussen '50 en '77 directeur van was', verklaart Eric Vantomme van de stichting Herman Roelstraete.

Het was de stichting Herman Roelstraete die het schepencollege voorstelde de naam van het auditorium te wijzigen. Naar analogie met academies uit Roeselare (Adriaan Willaert) en Harelbeke (Peter Benoit) is nu ook deze van Izegem gelinkt aan een naam met klank.

Herman Roelstraete werd geboren in 1925 en is in 1985 overleden. Precies 25 jaar na de sterfdatum was de tijd rijp voor een plechtigheid. Roelstraete was naast zijn activiteiten als directeur ook leraar muzikale opvoeding aan het Sint-Jozefscollege, het Lyceum de Pélichy en het Lyceum Onze-Lieve-Vrouw-van-Vlaanderen in Kortrijk. In het West-Vlaamse cultuurleven was hij heel actief. Hij werkte mee aan de stichting van muzikale verenigingen, koren, instrumentale en vocale ensembles. Hij was een gewaardeerd raadgever voor een schare amateursmuzikanten, enz.

"Door zijn bezielende aanpak heeft hij veel Izegemnaars tot muziekliefhebbers gemaakt", is secretaris Eric Vantomme van de stichting Roelstraete overtuigd. De stichting Herman Roelstraete werd binnen het jaar na zijn overlijden in het leven geroepen. "Om zijn werk levendig te houden. Door nu ook het auditorium naar hem te vernoemen, is het opzet zeker kracht bijgezet. De stad heeft ook al een Herman Roelstraeteplein waarop een speciaal voor hem ontworpen kunstwerk van de hand van Pat Vandoorne prijkt."

Vergulde partituur
Het herdenkingsteken dat afgelopen weekend plechtig in het auditorium werd onthuld, is een partituur die verguld werd door kunstenaar Geert Devos. "Het gaat om de partituur Offertorium in Maturitate Domini die eigenhandig door Roelstraete werd geschreven", legt Vantomme uit. "Kunstenaar Devos maakte er een soort icoon van." Vantomme heeft Herman Roelstraete ook als 'mens' gekend. "Naast een muzikaal genie was hij ook een echte Bourgondiër. Hij kon genieten van het leven en heeft van alle kansen geproefd. Hij gaf les aan muziek- en middelbare scholen, componeerde, dirigeerde en was tussen 1950 en 1977 directeur van de Izegemse academie."

Op 1 april 1985 is Herman Roelstraete overleden, nadat hij de avond voordien nog een Bach-concert had verzorgd. "Misschien heeft hij iets te snel geleefd, maar niettemin heeft hij ons een heel mooi oeuvre nagelaten."

Bron: Frank Meurisse in: Het Nieuwsblad, 27 oktober 2010.

7. 150 jaar geleden : Servais concerteert in Halle

Op 14 november 1850 wordt in La Belgique musicale een concert van Adrien-François Servais en het echtpaar Léonard gerecenseerd. Door het overlijden van Koningin Louise-Marie op 11 oktober 1850 werd een nationale rouwperiode afgekondigd, waardoor meerdere concerten moesten verplaatst worden, onder andere ook dit concert van Servais in Halle.

On écrit de Hal: le concert annoncé par M. Servais avec le concours de M. et Mme Léonard, au profit des inondés nécessiteux de la ville de Hal, et qui avait été différé une première fois à l’occasion de la mort de Sa Majesté la Reine, a enfin eu lieu aujourd’hui, à 6 heures du soir.

Le programme de ce concert était des plus attrayants; l’auditoire qui se pressait dans les salons du célèbre virtuose hallois était nombreux et brillant. Cet artiste éminent a partagé les bravos les plus chaleureux de l’assemblée avec M. et Mme. Léonard, dont le double talent s’était associé au sien, dans cette circonstance, pour une oeuvre de charité digne de la sympathie de tous.

On a regretté beaucoup qu’un convoi spécial n’eût pas été mis à la disposition des dilettanti de la capitale que cette fête musicale avait attirés, pour leur permettre au moins d’assister à la seconde partie du programme, dont la plupart ont été forcément privés, faute d’occasion pour repartir de Hal après huit heures du soir. L’Hommage à Lafont et la Fantaisie de Lestocq, morceaux composés et exécutés par Servais, avec cette netteté et ce sentiment profond qui l’ont place depuis longtemps à la tête de nos violoncellistes, ont été applaudis avec enthousiasme. Le grand air de Belly, chanté par Mme Léonard de Mendi, et la mélodie concertante exécutée par Servais et cette cantatrice ont produit le plus grand effet. M. Léonard a obtenu à son tour un véritable triomphe dans Le carnaval de Venise de Paganini qu’il a joué en digne émule de Sivori. Le piano a été tenu par M. Lassen.

L’empressement que le public a montré dans cette occasion, donne de la consistance au bruit qui circule que la cour prendrait prochainement elle-même l’initiative d’une cessation de deuil, dans l’intérêt du commerce de luxe de la capitale.

Les bourgmestres et échevins de la ville de Hal avaient publié un avis, hier matin, portant que M. Servais, leur célèbre compatriote, dans le but d’éviter les frais de location d’une salle, donnerait son concert dans sa maison de campagne.

Bron: La Belgique musicale, artistique et littéraire, 14 november 1850, p. 3.

8. Historische tekst : Marinus de Jong speelt uit eigen werk door Jan Dewilde en Eugène Van de Velde

Musica Sacra, het tijdschrift van het Lemmensinstituut, besteedde in zijn tweede nummer van de jaargang 1947-1948, ruimschoots aandacht aan twee van zijn coryfeeën, met name Flor Peeters en Marinus de Jong. Dit driemaandelijkse tijdschrift 'voor kerkzang en gewijde muziek' bracht in dit nummer fragmenten uit recensies die in Amerikaanse en Canadese kranten waren verschenen over de tweede, succesrijke overzeese tournee die Flor Peeters in de laatste maanden van 1947 had gemaakt. Zo komen we te weten wat The Diapason schreef over Peeters' concert in Chicago: "Het recital bracht ons gedurende meer dan een uur smaakvol en viriel orgelspel. De heer Peeters heeft zijn programma interessant gemaakt, niet alleen door hetgeen het bevatte aan mooie muziek, maar tevens door het feit dat hij werken met een cacaphonisch karakter geen plaats gunde. Het voornaamste werk van het concert bestond uit de Variaties op een oud Vlaams lied door de heer Peeters zelf gecomponeerd. Deze variaties waren niet geschreven naar een versleten formule, maar ze waren zeer aangenaam om te horen dankzij hun originaliteit. De finale ervan heeft het publiek tot een emotioneel hoogtepunt vervoerd. In dit werk heeft de toondichter volledige uiting gegeven aan zijn creatieve begaafdheid." In hetzelfde nummer wordt ook een uitgebreide recensie uit De Standaard van 5 maart 1948 overgenomen waarin een optreden van Marinus de Jong wordt besproken. Daarin betreurt recensent Eugeen Van de Velde dat een musicus als de Jong geen toegang krijgt tot de grote Brusselse concertpodia:

"Dat het optreden van een kunstenaar van het formaat van een Marinus de Jong in beperkte kring in de hoofdstad van dit land als een uitzonderlijke gebeurtenis moet worden behandeld, is een bewijs te meer dat er iets niet in orde is met de leidende geest in ons kultuurleven in 't algemeen, en in ons concertwezen in 't bijzonder. Normaal moest een virtuoos als deze sedert jaren een vertrouwde figuur op het voornaamste concertpodium van Brussel zijn, en sedert lang moest ook zijn werk, - de auditu - algemene bekendheid en waardering hebben verworven. Normaal, zeg ik, in een land dat verstandig genoeg is om te beseffen wat zijn kunstenaars presteren: namelijk overal elders dan in België. Hier worden grote talenten oud en gaan aan hun volk voorbij zonder dat men ook maar gelegenheid krijgt te beseffen welk licht er onder de korenmaat wordt gehouden, en wat al echte schoonheid zo goed als onveropenbaard blijft, wanneer kleinere, doch meer rumoerige, of door duistere invloeden voortgeholpen talentjes er wel eens in slagen een kortstondig en niet bijzonder verblindend licht af te werpen.

En zo moest het gebeuren dat een Marinus de Jong, die buiten de grenzen, onder meer in de Verenigde Staten, zowel in de hoedanigheid van virtuoos, als in die van scheppend kunstenaar, een bijval mocht oogsten, zoals alleen aan sterren van eerste grootte te beurt valt, thans in een kringetje als de Vlaamse Club, als een zeldzaamheid moest worden voorgesteld.

Rechtuit gesproken, ons doet zulks pijnlijk aan, want de figuur van deze kunstenaar staat in evidente wanverhouding tot deze bescheiden voorstelling. Marinus de Jong werd aan het gezelschap voorgesteld door Dr. Jan L. Broeckx, die, in een sierlijke, klare en gedachtenrijke taal de persoonlijkheid van de meester, en als virtuoos, en als componist, op scherpe wijze wist te belichten.

Als pianist lost Marinus de Jong alle bezwaren van technische aard met meesterlijke beheersing op, doch ook als scheppend kunstenaar schijnen er voor hem geen technische hinderpalen te bestaan; als harmonist en als contrapuntist zal men bezwaarlijk bij de componisten van onze generatie een meer beslagen theoreticus en een meer bedreven ambachtsman vinden. Ook de Jong heeft gezocht naar vernieuwing in de kunst, omdat hij besefte dat het ook eens tijd werd om de Vlaamse muziek in de bedding van de algemene stroming af te leiden, los van haar te laat geboren en te lang volgehouden romantiek.

Doch verre van gans af te breken met het verleden, zocht hij meer naar een verband tussen oud en nieuw en verwierf zich aldus een eigen gemoderniseerde stijl, waarvan de kenmerken zijn: rijkdom van zuiver-muzikale substantie, weergaloze technische gaafheid, adel van inspiratie, keurigheid van vormgeving en ontwikkeling: in sommige bladzijden de innigste stemmigheid, in andere de meest gulle uitbundigheid; overal de passende kleur en in alles de meest gelouterde smaak.

Op het gebied van de navorsing heeft hij menige vondst gedaan, onder meer het betrekken van de kleurklanken in het horizontaal contrapunt, wat op zichzelf wel als een technische krachttoer kan worden beschouwd.

Marinus de Jong moest, als pianist, ook natuurlijk gedreven worden tot het componeren voor zijn instrument. Talrijk zijn dan ook de werken, die hij daarvoor schiep en die als het proefterrein moeten gelden voor zijn muzikale vernieuwingsexperimenten.

Wij mochten, door hem op glansrijke wijze vertolkt, enkele van deze indrukwekkende bladzijden horen: een paar bijzonder mooi geïnspireerde Vlaamse Dansen, behorende tot zijn laatste compositie's; een Wals-Capriccio ontdaan van alle weekheid, doch tintelend van fantazie; een zeer originele Blue en een niet minder rijk-muzikale Slow Fox-trot, want ook de jazz ging de Jong niet als mogelijk vernieuwingselement voorbij.

De studie Wervelwind op. 55 is op zichzelf een schitterende virtuozenbladzijde, die echter beladen blijft met stevige muzikale substantie.

Het Nocturne op. 53 is een eigenaardig gekleurd stemmingsbeeld; de Vlaamse Rhapsodie op. 32, waarvan een orkest-versie af en toe wel eens gespeeld wordt, is misschien wel het schitterendste virtuozenstuk van de Vlaamse pianoliteratuur. Hoe wordt zulk een werk niet ter verspreiding op de fonoplaat vastgelegd?

In Drie schilderijen uit Van Gogh’s Tentoonstelling op. 58 konden wij de weemoedige stemming van Hut bij avond; de schrijnende Leidenschaft van het getormenteerde Sorrow en de machtige bonkigheid van Kerktoren te Neunen, met de indrukwekkende behandeling van het Dies-irae-motief, in al hun klankenpracht genieten.

Tot slot speelde de meester Variatie's op een Russisch volkslied: Boublitsky. Een talent als dat van de Jong moest zich voorzeker door het Variatie-genre aangetrokken voelen: het stelt hem immers in staat de moeilijkste problemen op te lossen, en daarin zijn muzikale verzadiging te vinden.

Hier werd het bijzonder mooie thema op de meest verrassende wijze onder handen genomen onder meer in een weemoedig gestemde Blue en zelfs op meesterlijke wijze opgeslorpt in de rhythmische arcanen van een Rumba.

De toehoorders waren sterk onder de indruk van deze prachtige avond. Wij signaleren hier reeds dat de Brusselse Vlamingen op 20 Maart de gelegenheid zullen hebben in het Paleis voor Schone Kunsten een kapitaal werk van de grote toondichter te horen, namelijk: Zes taferelen uit Hiawadha's Lied op de vertaling van Guido Gezelle, naar het Amerikaans-Indiaans epos van Longfellow.

Bron: Eugène Van De Velde in De Standaard, 5 maart 1948.

9. Muziek van Cyriel Van den Abeele in Gent
door Annelies Focquaert

Op vrijdagavond 26 november was het aanschuiven geblazen aan de ingang van de Gentse Sint-Annakerk, voor een uniek concert rond organist Cyriel Van den Abeele (1875-1946). Het concert stond onder de artistieke leiding van Frank Heye, die in samenwerking met de familie Van den Abeele een indrukwekkende groep uitvoerders bij elkaar bracht voor een uitgebreide avond met zelden uitgevoerde muziek.

Van den Abeele was vooral gekend als organist van het Cavaillé-Coll-orgel van de Sint-Niklaaskerk, maar zijn rijk gekleurde orkestwerken waren de revelatie van de avond. Hier toont Van den Abeele zich steeds een begenadigd vakman, die niet terugschrikt voor dramatische effecten of stevig contrapunt naast grote innigheid. Enkele uitgebreidere werken, zoals de Sint-Coleta-cantate uit 1947, hadden toen al (en hebben nog steeds) een zeer ouderwetse tekst ("Als vuurige bie, had Zij in ’s Heeren wonden / al vroeg den honing voor haar ziel gevonden"), maar gelukkig deed dit geen afbreuk aan de kwaliteit van de muziek. In zijn orgelmuziek komt Van den Abeeles strengere kant naar voren, maar steeds met de warmte en allure van zijn orkestwerken. Ook meer solistische muziek met orgelbegeleiding kwam aan bod: geestelijke en profane liederen, een Verzuchting voor twee violen en een feestelijke Mars voor trompet. Het hoogtepunt en sluitstuk van de avond was het Tantum ergo voor koor en orkest, met een gezongen solo door koordirigent Johan Van der Beken.

Het Jeugd en Muziek Orkest Oost-Vlaanderen stond onder leiding van Geert Soenen: alle lof voor deze vaak zeer jonge musici, die erin slaagden een fris geluid te brengen in de grote akoestiek van de Sint-Annakerk, samen met de stemmen van het Academiekoor August De Boeck, het koor Fa-Si-Nant en de mannenkoren Sint-Barbara en De Kerels.

De bomvolle kerk toonde aan dat er een grote interesse is voor deze muziek. Misschien hoeven we dit keer geen veertig jaar wachten om Van den Abeeles werk opnieuw te horen? Wie weet is het Cavaillé-Coll-orgel van de Sint-Niklaaskerk - die in hetzelfde weekend trouwens eindelijk weer helemaal geopend werd voor het grote publiek - tegen dan in zijn oude glorie hersteld.