Ga verder naar de inhoud

Nieuwsbrief 98 (maart 2011)

1. De SVM-website breidt uit : nieuwe componistenfiches
door Annelies Focquaert

Ook in maart 2011 werden er nieuwe componistenfiches gepubliceerd op de SVM-website.
Het gaat om:
- Hendrik Van Schoor (historische tekst, biografie & bibliografie)
- Hendrik Cartol (biografie & uitgebreide bibliografie)
- Frans D'Haeyer (bibliografie & foto)

Volgende fiches werden naar het Engels vertaald:
- Alex De Vries
- Jef Denyn
- Oscar Depuydt
- Ernest De Regge

2. Topstukken uit de VMI-catalogus : pianomuziek van August de Boeck (1865-1937)
door Adeline Boeckaert

De VMI-catalogus ontsluit circa 1120 titels met betrekking tot August De Boeck (1865-1937), waarvan een driehonderdtal voor piano. Sommige van deze pianowerken zijn bedoeld voor de huiselijke kring of voor het salon, andere zijn duidelijk voor de concertzaal bestemd. Een selectie van deze pianowerken is nu ook op cd gezet en verscheen recentelijk bij het Phaedra-label. En er is wellicht geen betere ambassadeur voor deze muziek denkbaar dan Jozef de Beenhouwer.

De Boecks pianomuziek valt grofweg in twee groepen in te delen: langs de ene kant de werken die vooral voor kinderen zijn bedoeld, langs de andere kant tal van miniaturen voor het grotere publiek. De moeilijkheidsgraad varieert van vrij eenvoudig tot heel moeilijk. Opvallend is dat er geen enkele compositie van grotere omvang bij is. Geen sonates, variaties, fantasieën of suites maar wel korte stukjes met titels als Arlequinade, Capriccio, Esquisse, Humoresque, Mascarade, Pantalonade, Pasquinade, Sérénade, maar ook traditionele titels zoals Impromptu, Mazurka, Menuet, Nocturne, Prelude, Scherzo, Toccata en Valse. Alleen al uit deze titels blijkt dat August De Boeck zich niet zo aangetrokken voelde tot absolute muziekvormen. Integendeel, literaire gegevens en pittoreske buitenmuzikale gebeurtenissen gaven kleur aan zijn oeuvre. Dit uitte zich onder meer in een aantal schilderachtige opschriften zoals Waterbelletjes en Eekhoorndans.

Ook op de opname is er een evenredige verdeling tussen enerzijds de pianowerken die voor het grote publiek gedacht zijn en anderzijds de stukjes voor kinderen. In de concertstukken (zoals beide Scherzi en Toccata’s en ook het Impromptu) behandelt De Boeck de piano soms als een slaginstrument, waarbij hij ritmisch heel inventief te werk gaat. Daarnaast selecteerde De Beenhouwer een tiental stukjes voor kinderen. Dat de componist een grote voorliefde voor de kinderwereld had, blijkt tevens uit zijn mooie kindercantates Gloria Flori en De Zangers in het Woud. Bijna al deze sensibele miniaturen werden uitgegeven door Schott en Vriamont in Brussel in bundels met als titels Dix Enfantines, Dix Instantanés, Rêve d’Enfant, Hors d’oeuvre variés, Jardin d’Enfants en Kinderdeuntjes.

http://anet.ua.ac.be/desktop/vmi
Cd: August de Boeck (1865-1937) – Selected Piano Works (In Flanders’ Fields, vol. 64) - Jozef de Beenhouwer, piano

3. Laudatio voor Vic Nees
door Michaël Scheck

Op de Peter Benoitherdenking die plaatsvond op woensdag 23 maart 2011, sprak Michaël Scheck volgende laudatio uit over zijn goede vriend, Vic Nees:

"Naam: Nees Victor. Plaats en datum van geboorte: Mechelen, 8 maart 1936", zo staat het op de 'aannemingskaart' nr. 2248, schooljaar 1956-57, van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen.

Een twintigjarig talent met een stevige muzikale achtergrond biedt zich aan voor het volgen van een traject dat vandaag Studierichting Muziekschriftuur zou heten. Al op het einde van het eerste jaar opent hij een trommelvuur van diploma’s. Na nauwelijks vier jaar intensieve studie verlaat hij de school met Eerste Prijzen notenleer, harmonie, contrapunt, fuga en muziekgeschiedenis op zak en daar bovenop nog de Prijs Albert De Vleeshouwer, in die tijd aan dit conservatorium de hoogst mogelijke onderscheiding voor compositie.

Alsof dat nog niet genoeg was, volgt Vic Nees daarnaast nog een zestal keuzevakken, waarvan de toen nog experimentele en voor de zelfverklaarde 'echte' musicus eerder suspecte cursus muziekpedagogie. Docent Marcel Andries zou echter voor de wakkere studenten van deze generatie een sleutelfiguur worden, een ziener en leidsman op weg naar een eigentijdse muziekcultuur in Vlaanderen.

Deze nieuwe muziekcultuur was in feite een heroriëntering aan voorbeelden uit een ver verleden en tegelijk een bestorming van de laatste bolwerken van de laatromantiek, een uitdovende stroming die geen antwoorden meer vond op de prangende existentiële vragen van de naoorlogse jeugd. Het was een vocaal geïnspireerde cultuur, trouw aan de overtuiging van de oude meesters dat zingen de basis moest zijn van elke vorm van muziekbeoefening.

Hier vond Vic Nees zijn ware roeping. Hij was er perfect op toegerust, met zijn aangeboren muzikaliteit, vroeg verworven technisch meesterschap en uitzonderlijke fijngevoeligheid voor woord en taal. Als vanzelfsprekend werd hij al vlug het boegbeeld van de koorzang en de koorcompositie in Vlaanderen.

Zoals elke scheppende kunstenaar zal ook hij niet gespaard zijn gebleven van bloed, zweet en tranen, maar vandaag mag hij met voldoening terugblikken op een levenswerk dat de wereld heeft veroverd en waarvan men mag voorspellen dat het de vergankelijkheid zal trotseren door zijn universele rijkdom en verscheidenheid.

Vic Nees is altijd zichzelf gebleven: zoekend, maar op vaste koers varend; superieur zonder hoogmoed; soms ironisch, maar altijd warmhartig; gereserveerd en tegelijk hartstochtelijk gedreven. Een van zijn bijzondere menselijke kwaliteiten is de onwankelbare trouw aan zijn overtuigingen en aan de mensen die voor hem van betekenis zijn.

De muzikale wereld in en buiten Vlaanderen verwacht nog veel van hem en zal hem blijven koesteren in lengte van dagen.

4. Een eeuw geleden : Op zoek naar een grafmonument voor Peter Benoit

Een eeuw geleden was er al sprake van een grafmonument voor Peter Benoit, die tien jaar eerder overleed. Het monument op de begraafplaats aan het Schoonselhof zoals we het nu kennen, zou echter nog minstens negen jaar op zich laten wachten. Bovendien werd het beeldhouwwerk – een ontwerp van Arthur Pierre – pas in 1936 overgebracht van de gesloten Kielbegraafplaats. In maart 1911 werd er nog volop naar centen gezocht:

Anvers
On vient de commémorer le dixième anniversaire de la mort de Peter Benoit. Ceci a donné l’occasion de rappeler – une fois de plus – que la tombe du maître attend encore la plus simple croix, le comité n’étant pas parvenu à réunir les fonds nécessaires pour l’érection d’un monument.

Le fait est assurément regrettable, mais comme statues et mausolées n’ont jamais rien ajouté à la gloire d’un artiste, n’est-il pas plus efficace de servir la mémoire du maître flamand par l’exécution fréquente de ses œuvres ? Or, c’est ce qui se fait à la Société de Zoologie, qui vient de lui consacrer son concert annuel. Les fragments symphoniques [sic] de La Pacification de Gand, des lieder chantés d’une voix ample et timbrée par Mlle E. Buyens, une excellente élève de Mlle. Flament, ainsi que l’Hymne à la Beauté et la cantate De Leye, furent exécutés sous l’enthousiaste direction d’Ed. Keurvels, par son orchestre, les chœurs "Arti Vocali" et M. Reder, baryton.

Bron
Le Guide Musical, 57ème année, numéro 12, 19 mars 1911, p. 236-237.

5. Concert in de kijker : Kamermuziek van Joseph Ryelandt
door Veerle Bosmans

Joseph Ryelandt (1870-1962) kennen we van zijn prachtige liederen op teksten van Guido Gezelle en zijn grootschalige oratoria en symfonieën. Maar ook in de kleinere genres zijn er pareltjes te vinden in Ryelandts werkenlijst. Hij schreef vier strijkkwartetten, verschillende sonates voor cello en piano en viool en piano, wondermooie pianowerken – die voortreffelijk op cd werden gezet door Jozef De Beenhouwer – en hij waagde zich zelfs aan pianokwintetten.

Op 3 april staan twee van die kamermuziekwerken op het programma in Huis De Min in Mechelen, waar ze worden gecombineerd met de Cellosonate van Claude Debussy en het Pianotrio van Gabriël Fauré. Dat dit geen loze combinatie is, merken we uit volgend citaat van Marcel Boereboom: "Ryelandt affirmeert zijn artistieke persoonlijkheid op basis van de grote tradities die hij steeds getrouw wil blijven. Hij gaat uit van de klassieke romantiek met contrapuntische inslag van Tinel, en verruimt zijn harmonische taal onder invloed van de Wagneriaanse modulatie, het Franckistische chromatisme en de Faureaanse melodische subtiliteit".

Bart Meuris, die reeds verschillende pianowerken van Ryelandt opnam, Daan De Vos en Hans Cammaert vormen het gedroomde trio voor een namiddag vol Frans-Belgische charme.

Programma
- Joseph Ryelandt – Eerste trio voor viool, cello en piano opus 57 (1915)
- Joseph Ryelandt – Zesde Sonatine voor viool opus 84 (1926)
Uitvoerders
- Bart Meuris, piano
- Hans Cammaert, viool
- Daan De Vos, cello

6. Vers van de pers : Bunte Blätter opus 32 (1885) van Edgar Tinel (1854-1912)
door Jan Dewilde

In de reeks The Flemish Music Collection van de Münchense muziekuitgeverij Musikproduktion Hoeflich publiceerde het Studiecentrum zopas de facsimile-uitgave van Tinels pianobundel Bunte Blätter. Met volgende inleiding (met een Duitse, Franse en Engelse vertaling):

"
Je suis fou! J’ai fait la connaissance de Brahms, et Brahms m’a parlé!" Zo noteerde een enthousiaste Edgar Tinel op 18 mei 1883 in zijn dagboek. Vier dagen later blokletterde hij in een brief: "C’EST LE PLUS GRAND HOMME DU SIÈCLE." Samen met enkele Belgische collega’s had hij van 13 tot 16 mei het door Ferdinand Hiller geleide Niederrheinische Musikfest in Keulen bijgewoond. Dat prestigieuze Rijnfestival was voor zijn zestigste editie opgebouwd rond Johannes Brahms. Op de tweede dag begeleidde het 130 man sterke orkest, waaronder veel Belgische musici, Brahms als solist in zijn Tweede pianoconcerto en op de slotdag werd hij toegejuicht als dirigent van zijn Tweede symfonie. Voor Tinel een onvergetelijke ervaring. Een even ingrijpende belevenis als toen hij op zijn veertiende een uitvoering van de Derde sonate van Robert Schumann meemaakte. De herinnering aan beide concerten zou hij zijn hele leven lang met zich meedragen. Brahms en Schumann waren Tinels lichtende voorbeelden. Hij noemde ze, samen met Bach, "apostelen van het Ideaal." Tinel was een van die componisten uit het einde van de negentiende eeuw wiens idioom niet besmet was door het 'Wagnervirus'. Tinel erkende weliswaar Wagners genie, maar vanuit zijn streng-katholieke opvattingen verwierp hij diens opera’s als amoreel. Wat hem overigens niet belette om bepaalde fragmenten te dirigeren.

Zoals Schumann en Brahms begon Tinel zijn carrière als pianist-componist. Aan het Conservatorium van Brussel studeerde hij piano bij Jean-Baptiste Michelot, Alphonse Mailly en de Wagneriaan Louis Brassin. Na in 1873 zijn eerste prijs te hebben behaald, maakte hij als pianovirtuoos een korte carrière die hem bracht tot in Aken en Londen. Ondertussen volgde hij contrapunt en fuga bij Hubert Ferdinand Kufferath (een leerling van Mendelssohn) en compositie bij directeur François-Auguste Gevaert.

Als componist debuteerde Tinel met liederen en pianomuziek. Een van zijn vroege werken is een krachtige Sonate die hij aan Brassin opdroeg. In februari - maart 1885 componeerde hij de pianocyclus Bunte Blätter, twee bundels met telkens drie nummers. Hij deed dat op vraag van de Duitse muziekuitgeverij Breitkopf & Härtel, die van dan af een groot deel van Tinels œuvre zou publiceren en het enorme internationale succes van zijn muzikale hagiografie Franciscus (1886) ondersteunde. Tijdens het componeren van de Bunte Blätter was Tinel ernstig ziek. Bij momenten vreesde hij dat het afsluitende Adagio zijn zwanenzang zou worden. Maar Tinel genas en nog vooraleer hij in de Mariamaand op Lourdes-bedevaart vertrok, kon hij het werk aan zijn uitgever bezorgen. Aanvankelijk wou hij zijn nieuwe compositie opdragen aan Brahms, maar uiteindelijk koos hij voor Theodor Kirchner. Deze Duitse organist-componist frequenteerde de kring rond Schumann en zijn orgelspel wekte de bewondering van Liszt en Wagner. Tinel was vooral onder de indruk van Kirchners pianocomposities en zag in hem niet minder dan "le plus profond poète du piano de tous les temps." Toen Kirchner later door zijn excentrieke levensstijl aan lager wal raakte, vormde Tinel een steuncomité en bracht hij geld bijeen voor zijn onfortuinlijke collega.

Bunte Blätter, een Schumanneske titel, is een caleidoscopische suite waarin elk van de zes stukken een uitgesproken karakter heeft. De eerste bundel begint met een krachtige Mars die energiek en stevig geritmeerd op stap gaat om dan, met het thema van het trio, een mooie, in triolen uitwaaiende melodie te ontmoeten. Na een gracieus Scherzino sluit een teder en geraffineerd Allegretto het eerste boek af. Een gracieus, naar Schumann verwijzend Menuet opent de tweede bundel, waarna een koortsachtig Appassionato volgt, om ten slotte af te sluiten met een somber en elegisch Adagio in c klein, dat een echo van het De profundis laat horen.

De Bunte Blätter werden op 31 augustus 1885 in de Mechelse Stadsfeestzaal gecreëerd op een feestzitting naar aanleiding van het tienjarige bestaan van het Davidsfonds. Op datzelfde concert klonk ook Klokke Roeland, de cantate waarmee Tinel in 1877 de Prijs van Rome had behaald.

7. Historische tekst : Lucifer van Peter Benoit, uitgevoerd in Brussel

In Le Guide Musical van 18 oktober 1865 plaatst de redactie een aantal commentaren op het oratorium Lucifer van Peter Benoit naast elkaar. Dat het werk van de nog jonge componist goed werd, ontvangen mag daaruit blijken:

BRUXELLES.— LUCIFER, de PIERRE BENOIT. — Nos journaux sont á l'unisson pour faire l'éloge de cette oeuvre remarquable du jeune maëstro belge, on en jugera par les extraits suivants :

Indépendance. — "Le résultat de cette périlleuse épreuve a été complétement favorable á l'artiste qui a eu assez de confiance dans ses forces et assez de courage pour la tenter. On peut être d'avis que M. Benoît ne s'est pas toujours placé réellement, dans ses compositions religieuses et instrumentales, á la hauteur où des amitiés enthousiastes ont essayé de l'élever; on peut trouver qu'il y avait des côtés faibles, á côté d'excellentes parties, dans certaines de ses oeuvres louées avec exagération ; mais ce qui est incontestable, c'est que ce n'est point un artiste d'une trempe ordinaire et qu'il y a, dans la difficulté même des entreprises où il se jette, l'indice d'une organisation supérieure á celle des musiciens dont la médiocrité se complaît dans les petites choses."
"Des différentes tentatives faites jusqu'à ce jour par M. Benoît pour réaliser de grands projets de composition musicale, aucune ne présentait autant d'obstacles que celle de Lucifer; aucune n'a mieux réussi."
"M. Benoît a fait preuve d'imagination et de science dans la composition de son oratorio. Plus que dans ses oeuvres précédentes, il a marqué ses conceptions mélodiques, ainsi que les formes instrumentales qui les encadrent, d'un cachet de personnalité. Parfois il a abusé de la force, cédant en cela á un penchant qui lui est habituel ; mais il a fait une part plus large que d'ordinaire aux nuances modérées. Le défaut le plus grave qu'on puisse reprocher á la musique de Lucifer, c'est l'abus des répétitions."

Office de Publicité. — "La réussite éclatante de l'oratorio, poëme et musique, l'acclamation qui a salué le jeune maître, tout ce qui s'est passé le jour de cette grande fête de l'Art, et même ce qui ne s'y est point passé, vous savez tout. Il ne nous restera qu'á vous montrer la puissance de conception, la grandeur des lignes, la couleur prestigieuse de cette splendide création, et aussi les réserves et les justes critiques que la vérité impose á notre sincère et profonde admiration. Des beautés radieuses, et des défauts voulus, obstinés qui amoindrissent l'effet de l'oeuvre, sans diminuer la haute valeur du musicien."
"Voulez vous, d'avance, notre sentiment sur ce lutteur courageux, sur cet artiste vaillant et fort : J'en connais, j'en connais beaucoup qui ont plus de talent; j'en sais très peu qui aient, dans un coin de la cervelle, ces lueurs d'une flamme insaisissable, qu'il faut appeler de son nom : le génie."

Liberté. — "Je pourrais commencer ce compte rendu par un chant de triomphe et m'écrier : Il nous est né un vrai musicien un artiste dans toute la force du terme ! Non pas que M. Benoît n'eût déjà abondamment fait ses preuves ; mais si jusqu'ici, dans les diverses oeuvres de ce compositeur, on avait pu remarquer une science profonde, une très-grande habileté dans l'art de faire manoeuvrer les masses musicales, jamais encore on n'avait été ébloui par l'éclair du génie, jamais il ne s'était révélé avec la puissance, l'originalité, et — ce qui nous a étonné — avec la magistrale simplicité dont il a fait preuve dans cet oratorio. Nous pouvons, sans aucune crainte, le placer immédiatement au-dessus des maîtres du genre ; sans même qu'il y ait entre eux une bien grande distance. Et ce n'est pas une mince gloire pour M. Benoît que de débuter ainsi par un coup d'éclat dans une carrière où si peu de ses compatriotes se sont hasardés. Car il est à signaler que les Belges, dont le tempérament musical semblerait cependant devoir se rapprocher intimement de celui des Allemands, n'ont jamais produit rien de remarquable dans ce genre. Bien mieux, ce n'est même qu'avec assez de froideur qu'ils ont accueilli les oeuvres des maîtres d'outre Rhin qu'il leur a été donné d'entendre. Aux festivals de Dusseldorf ou des autres villes de la ligue musicale, on voit bien quelques fervents adeptes de l'art allemand qui, régulièrement, accourent de Liège ou de Bruxelles ; mais leur nombre n'augmente guère, et lorsque, à Bruxelles; on nous fit ouïr ces oratorios de triste mémoire, ce ne fut pas précisément un succès de très-bon aloi qui accueillit cette exécution. Et voilà que M. Benoît ne se contente pas de nous servir un chef-d'oeuvre — le mot lâché, je ne le retire pas — mais encore il fait si bien qu'on y prend goût, on accourt, on se presse aux répétitions; il parvient avec des amateurs à une exécution remarquable en certains endroits, et il se fait en d'autres, un succès et d'enthousiasme et d'émotion."

Bulletin du Dimanche. — "Nous avons toujours les deux mains ouvertes á propos de M. Benoît, la main de l'éloge et la main du blâme. C'est que le bon et le mauvais se mêlent sans cesse dans cette nature curieuse et incomplète. C'est qu'on ne peut jamais l'approuver ici, sans le condamner là. C’est que les qualités les plus rares s'unissent dans ce talent qui s'enfle et se travaille aux faiblesses les plus naïves et aux plus étranges confusions. N'importe, s'il parvient à séparer l'alliage du métal pur, s'il rejette toutes les scories qui encombrent ses oeuvres et qui les grossissent outre mesure, il nous restera un musicien ayant le don des fiers accents, le culte des inspirations élevées et la recherche des grandes conceptions."

Belgique. — "M. Benoît, à chaque création nouvelle, semble grandir; les qualités qui distinguent sa riche nature vont toujours se développant; l'inspiration est abondante, puissante; on retrouve à chaque pas ne noblesse d'idées, une force d'expression inouïes ; il a une prodigieuse entente des effets. Sa musique est de la musique colossale, s'il est permis de s'exprimer ainsi; elle est esquissée à grands traits et touche quelquefois au sublime. Mais ce magnifique talent est-il complet? Non, il lui manque souvent la grâce; la tendresse, le charme dans la pensée, l'élégance et la finesse dans les détails, qualité qui sont indispensables surtout dans une oeuvre de cette dimension; le grandiose doit y dominer certainement, mais ne doit pas avoir ce caractère d'uniformité qui fatigue même l'admirateur le plus enthousiaste. M. Benoît, merveilleusement doué, comme il l’est, arrivera certainement un jour à combler ces lacunes, mais il faudra pour cela qu’il mûrisse davantage ses compositions et qu'il les produise en public avec moins de hâte."

La seconde audition de Lucifer de Pierre Benoît, qui a eu lieu lundi au Palais Ducal, a été pour Ie jeune maitre belge une nouvelle occasion de voir son oeuvre acclamée par une foule enthousiaste. Quoique l'exécution ait, en général, laissé beaucoup à désirer, l'ensemble de l'oeuvre a produit un effet imposant.

La partition est de la meilleure trempe et si l'auteur voulait la revoir, pour en retrancher quelques reprises, qui jettent de la monotonie sur certaines parties, son oeuvre serait l'une des plus complètes, des plus homogènes, des mieux réussis, que le monde musical ait vu surgir depuis longtemps.

A la fin de l’audition de Lucifer, le ministre de l’intérieur a remis à Pierre Benoît les insignes de chevalier de l’ordre de Léopold.

Un triple hourrah a accueilli cette distinction que chacun approuvait.

Bron
Le Guide Musical, 12ème année, numéro 42, 18 octobre 1865.