Ga verder naar de inhoud

Dit werk is een klinkende getuigenis van de Groote Oorlog, van de hand van een componist die zelf op de vlucht moest slaan voor het oorlogsgeweld. Na de zware bombardementen die Antwerpen in de avond van 7 oktober 1914 teisterden, vluchtte Lodewijk De Vocht samen met vele duizenden Antwerpenaren naar Nederland. Zijn vrouw en zoontje waren eerder al naar veiliger oorden gestuurd. In de namiddag van 9 oktober arriveerde hij in Hilversum. Daags nadien verscheen in de krant De Gooische Post een interview met De Vocht waarin hij getuigde over de vlucht: ‘’t Was een onafzienbare processie van eindelooze ellende.’

Tijdens hun ballingschap verbleef de familie De Vocht in Rotterdam, van waaruit De Vocht probeerde om zijn composities in Nederland gespeeld te krijgen. Op 25 november 1914 in Utrecht en daags nadien in Rotterdam mocht De Vocht het Utrechts Stedelijk Orkest dirigeren in drie eigen composities: de vroege symfonische gedichten Avondschemering en Lentemorgen en het pas gecomponeerde Bede voor mijn vaderland, dat hij later als In ballingschap zou herdopen. De rest van het programma, dat afsloot met Lodewijk Mortelmans’ Mythe der lente, werd gedirigeerd door Wouter Hutschenruyter, chef-dirigent van het Utrechts Stedelijk Orkest.

De Vocht componeerde In ballingschap kort na zijn aankomst in Nederland op enkele weken tijd; de orkestpartijen waren pas de nacht vóór de eerste repetitie klaar. De Vocht noteerde in de partituur een korte programmatische verklaring, in het Nederlands en het Frans: ‘Het lied van gansch een volk in ballingschap was de aanleiding tot dit werk. De aanvangsmelodie, sober gebouwd als een choraal, is eene bede, een zielsdrang, afwisselend met een thema dat bittere smart uitdrukt. Die laatste ontwikkelt zich en groeit uit tot wanhoop of gaat over in eene stemming van verheven berusting. Wanneer om te eindigen de aanvangsmelodie hernomen wordt, is het of gansch het volk smacht naar bevrijding.’

In de krant De Maasbode verscheen deze lovende recensie over de uitvoering in Rotterdam: ‘De kroon op het werk moest zetten een eerst in deze benarde tijden ontstane Bede voor mijn vaderland. Of had het diepe leed onzer Zuidelijke naburen beter in klanken kunnen worden geschilderd dan door een telg van dat schoone Belgenland zelven? Geen banaal ambachts-gedoe, vermengeld met krachteloos impressionisme, geen picturale geruischkunst. Neen, al het leed, die schreiende ellende, de sombere tonen der klaagliederen, waarin de bitterste wanhoopsweeën worden uitgezongen, dàt is het, wat De Vocht u zoo natuurlijk, zoo klaar vóórtovert. Ge hoort als het ware de jammerklachten opstijgen, de kermende kreten, de smartezuchten, die er in onze dagen daar aan den boezem van zoo menigeen zullen ontsnappen… Maar er gloort ook een zon van hoop! Het kan niet onafgebroken een geween blijven. En al keeren de klachten herhaaldelijk weer, toch breekt er telkens een zonnige lichtstraal van vertrouwen door. Is het wonder, dat er aan de machtige bekoring der muziek geen ontkomen was? Vooral, daar het orkest de melodische schoonheid, de harmonische en rhytmische gracie der bewerking in de volste teugen deed genieten. Had de dicht bezette Doelenzaal zich reeds na de twee eerste werken voor De Vochts talent warm getoond, eerst na de “Bede” zou zulks op bijzondere wijze tot uiting komen. En zelfs het geheele orkest verhief zich, om zich bij de enthousiaste hulde aan te sluiten. Maar de componist gaf op zijn beurt ruimschoots eere aan wien eere toekwam.

Dit symfonisch gedicht werd later nog verschillende keren uitgevoerd. Het Vlaams Radio Orkest o.l.v. Jan Latham König maakte een opname die in 2004 werd uitgebracht op de cd Flemish Connection IV (Et’cetera). De duurtijd van de opname is 12’12”.

Deze nieuwe editie werd gerealiseerd door Leen Uytterschaut en Piet Stryckers en is gebaseerd op de autografische partituren van het werk die worden bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen:

Compositiepartituur
(B-Ac MS 175.388)
autograaf in potlood, met talrijke verbeteringen in potlood en rode inkt

Directiepartituur
(B-Ac MS 175.346)
autograaf in inkt

- m. 113, cello, 7e noot a: sic. De cellopartij m. 99-115 was aanvankelijk in achtsten geschreven, maar achteraf in de compositiepartituur veranderd tot zestienden, en zo in de directiepartituur ingeschreven. Beide versies geven hier a.
- m. 217-219 van de fagot staan in de directiepartituur een maat te vroeg, maar correct in compositiepartituur.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2555, 2018].