Ga verder naar de inhoud

Naast zijn activiteiten als componist, dirigent en conservatoriumleraar en -directeur was Lodewijk De Vocht ook kapelmeester van de Onze-Lieve-Vrouwe-kathedraal in Antwerpen. Nadat hij sinds 1899 als koraaltje in het kathedraalkoor had gezongen, werd De Vocht in 1912 aangesteld als tweede kapelmeester, naast Emile Wambach (1854-1924) die hij in 1919 als eerste kapelmeester zou opvolgen. Naast het opluisteren van de liturgische diensten, trad De Vocht met de zangkapel soms ook buiten de kathedraal op, met renaissancemuziek op het programma. In 1949 kende Paus Pius XII De Vocht de Ordo Sanctus Gregorius Magnus toe voor vijftig jaren dienst in de kathedraalkapel. Daarna werd hij als kapelmeester opgevolgd door de priester Gabriël Striels (1895-1983).

Het spreekt vanzelf dat De Vocht veel liturgische muziek componeerde, al was die niet altijd expliciet voor de Antwerpse Kathedraal bedoeld. De Vocht was ook zeer begaan met de kwaliteit van de muziekuitvoeringen in kleinere parochiekerken.

Deze Missa in honorem Sti Josephi componeerde hij in 1939 voor de eremis van zijn pas tot priester gewijde oudste zoon Jozef (1914-1995). Deze mis werd dan ook op 16 april 1939 tijdens de eremis in de kerk van ’s Gravenwezel gecreëerd. Op Allerheiligen van dat zelfde jaar voerde De Vocht deze mis in de Antwerpse kathedraal opnieuw uit, met Alex Paepen aan het orgel.

Zoals ook in zijn ander liturgisch werk zorgde De Vocht voor ruime uitvoeringsmogelijkheden. Zonder aan artistieke ambities in te boeten componeerde hij deze mis binnen de mogelijkheden van elk modaal kerkkoor. Lastige intervallen en moeilijke ritmes werden vermeden en polyfone fragmenten tot een minimum beperkt. De verstaanbaarheid van de tekst primeerde. In de inleiding tot deze mis schreef De Vocht dan ook: "Bij het schrijven dezer mis werd er vooral naar gestreefd de muziek de dienares van het woord te doen zijn en de liturgische zin der te zingen teksten te helpen belichten, naar het voorbeeld van de gregoriaanse zang. Al wat in de syllabische zangen – Gloria, Credo en Agnus Dei – de klaarheid van het gezongen woord zou kunnen vertroebelen door thematische ontwikkeling in de verschillende partijen, waardoor meerdere woorden te samen gehoord worden en het de toehoorder onmogelijk wordt de tekst duidelijk te volgen, werd angstvallig vermeden; insgelijks al te zangerige en meeslepende vormen die de aandacht van de tekst kunnen afleiden." De Vocht schrijft verder dat hij de melodie distilleerde uit het woordaccent en de zinsbouw. Polyfone passages en melismen komen dan ook slechts uitzonderlijk voor, bijvoorbeeld op het einde van het Gloria (‘Cum Sancto Spiritu. Amen’) en in het Sanctus (‘Hossana in excelsis’).

De Vocht schreef deze mis voor vierstemmig koor a capella, maar voorzag meerdere uitvoeringsmogelijkheden:
- vierstemmig met orgel- of harmoniumbegeleiding
- driestemmig: twee kinderstemmen en een mannenstem, met begeleiding / een kinderstem en twee mannenstemmen, met begeleiding
- tweestemmig: een kinderstem en een mannenstem (tenor of bas), met begeleiding / twee kinderstemmen of twee vrouwenstemmen of twee mannenstemmen, met begeleiding.

Om al deze redenen werd deze Missa in honorem Sti Josephi dan ook in Musica sacra (het tijdschrift van de ‘Interdiocesane Kerkmuziekschool en van de Sint-Gregoriusvereniging’) lovend gerecenseerd als ‘liturgisch werk, door iedereen verstaanbaar, en op de hoogte van alle kerkkoren.’

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen, die ook de partijen bewaart. Met dank aan het Lodewijk De Vocht Fonds.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2524, 2016].