Ga verder naar de inhoud

Jef Tinel groeide op in een muzikale familie: zijn vader Oscar Tinel (1852-1913) was organist en zijn oom was de internationaal befaamde componist Edgar Tinel (1854-1912). Het ligt dan ook voor de hand dat hij eerst thuis en op de orgelbank muzieklessen van zijn vader kreeg en dat hij later ging studeren aan het Instituut voor Kerkmuziek in Mechelen (het huidige Lemmensinstituut in Leuven), dat sinds 1881 geleid werd door zijn beroemde oom. Na lessen bij Aloïs Desmet (1867-1917) en bij zijn oom werd hij er in 1907 laureaat orgel, harmonie, contrapunt en fuga. Later ging hij nog in Gent les volgen bij componist, muziekpedagoog en instrumentenfabrikant Leo Moeremans (1861-1937).

Vanaf 1908 kwam Jef Tinel aan de kost als organist, leraar en muziekhandelaar. In 1936 werd hij directeur van de muziekschool in Maldegem. Ondertussen dirigeerde hij verschillende koren en harmonieorkesten. Tinel was ook erg actief binnen de Vlaamse muziekbeweging, als dirigent op Vlaams-nationalistische manifestaties als de IJzerbedevaart en het Vlaams Nationaal Zangfeest. Daarnaast werkte hij mee aan tal van koortornooien en orgelconcerten.

Tinel schreef stap- en heimatliederen die binnen de Vlaamse Beweging veel en graag gezongen werden, maar de populariteit van die eerder volkse liederen doet vaak vergeten dat hij ook de componist is van kunstliederen, profane en liturgische koormuziek, dramatische werken, piano- en orgelwerken, en composities voor kamerorkest, symfonisch orkest, harmonie en fanfare. Tinel hanteerde daarbij een laatromantisch idioom en koos vaak voor klassieke vormen.

De Suite voor strijkorkest dateert uit het begin van de jaren 1950, een periode waarin hij wel meer voor strijkorkest schreef, bedoeld voor uitvoering door het Snarenensemble Jef Dispa. Dit strijkorkest was actief in Aalst waar Jef Dispa (1927-1977) als muziekpedagoog actief was. In deze Suite voor strijkorkest herwerkte Tinel vroeger materiaal. Zo verwerkt hij in het eerste deel zijn pianowerk Landelijke dans (1929); in het tweede deel Op de elvenheuvel uit de Suite voor orkest (1934); in het derde deel het orgelwerk Lentelied (1933) en in het slotdeel Scherts, het begindeel uit zijn Suite voor orkest (1942).

Tinel voltooide dit werk op 20 juli 1952 en de creatie door het Strijkorkest Dispa vond al op 13 september 1952 in Gent plaats. Datzelfde ensemble speelde het werk ook op 8 oktober 1955 in het Gentse Conservatorium tijdens een huldeconcert voor de zeventigste verjaardag van de componist. Vermoedelijk de laatste uitvoering werd op 7 november 2014 gegeven door het Oost-Vlaams Kamerorkest onder de leiding van Bruno De Schaepdrijver.

Jan Dewilde (met dank aan Peter Leys)

Deze partituur werd geëditeerd door Peter Leys (in samenwerking met Hannah Aelvoet) en wordt uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be). De partijen zijn te verkrijgen via het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2616, 2022].