Ga verder naar de inhoud

Jan Blockx kreeg zijn eerste muzieklessen aan de Ecole de Musique de la Ville d’Anvers. Zijn leraar was er Frans Aerts, toen ook kapelmeester van de Antwerpse Sint-Pauluskerk. Daarna studeerde hij verder aan de Vlaamsche Muziekschool van Antwerpen waar hij les kreeg van Joseph Callaerts (orgel) en van directeur Peter Benoit (harmonie, contrapunt en fuga, compositie). In de jaren 1879-1880 maakte hij een studiereis door Duitsland. Samen met de Belgisch-Amerikaanse componist Frank Van der Stucken verbleef hij toen een tijdje in Leipzig, waar hij lessen volgde bij Carl Reinecke en contacten had met Edvard Grieg. In Leipzig componeerde Blockx verschillende liederen, een Valse noble voor piano en het orkestwerk Symphonische taferelen. Daarna trok hij in het gezelschap van Van der Stucken nog naar Italië.

In 1885 werd Blockx leraar harmonie aan de Vlaamsche Muziekschool die in 1898 onder impuls van directeur Peter Benoit het statuut van Koninklijk Vlaams Conservatorium verkreeg. Na Benoits dood werd Blockx in 1901 de tweede directeur van die instelling. Op dat moment was hij al een gelauwerd operacomponist. Met romantisch-realistische opera’s als Herbergprinses (1896), Thijl Uilenspiegel (1900) en Bruid der zee (1901) kende Blockx internationaal succes.

Met de Vlaamse dansen schreef Blockx in 1884 zijn populairste orkestwerk. Decennialang was het in de concertzalen een veel gespeeld en graag gehoord werk. Aanvankelijk schreef hij zes dansen én een intermezzo, maar uiteindelijk werden slechts vijf dansen, zonder intermezzo, gepubliceerd.

Helemaal in de lijn van het muzieknationalisme baseerde Blockx zich voor vier van de vijf gepubliceerde dansen op Vlaamse volksliederen:

1. Reuzendans, gebaseerd op het Vlaamse volkslied Al die daer zeidt, de reus die komt.

2. Anne-Marieke, gebaseerd op het Vlaamse volkslied Wel Annemarieke, waer gaet ge naer toe?

3. Reuzendans II, gebaseerd op de Reuzendans van Borgerhout.

4. Zeg kwezelken, wilde gy dansen? gebaseerd op het gelijknamige Vlaamse volkslied.

5. Jagerdans, gebaseerd op een eigen volksliedachtig thema van Blockx, dat hij toevertrouwt aan de vier hoorns.

De volksliedthema’s confronteert Blockx in contrapunt met dansante thema’s van eigen vinding.

Blockx was zeker niet de eerste componist die Vlaamse volksliederen in zijn werk integreerde. Charles-Louis Hanssens (1802-1871), bijvoorbeeld, schreef eerder orkestwerken als Fantaisie sur trois airs populaires flamands. Maar Blockx’ leermeester Peter Benoit, toch het boegbeeld van het muzieknationalisme in Vlaanderen, citeerde of bewerkte slechts een zeldzame keer een authentiek volkslied; liever schreef hij zelf thema’s in een volksliedachtig idioom.

Blockx droeg elke dans op aan een vriend: componist Gustave Huberti (1843-1910); Eugène Landoy [fils] (1857-1909), journalist bij de Antwerpse krant Le Matin; de Franstalige Antwerpse schrijver Louis Van Keymeulen (1842-1915); componist en dirigent Léon Jehin (1853-1928) en componist Albert De Vleeshouwer (1864-1913), een leerling van Blockx.

De orkestversie van de Vlaamse dansen werd gepubliceerd door de Parijse muziekuitgeverij Heugel die onder andere ook Blockx’ opera’s uitgaf en internationaal distribueerde; de facsimile van deze orkestpartituur werd al in 2005 in deze reeks gepubliceerd (Study score 507).

Blockx arrangeerde het werk zelf voor piano en voor vierhandig piano. De versie voor vierhandig piano werd vóór juni 1890 uitgegeven: de publicatie door Heugel werd toen namelijk aangekondigd in de Hofmeister Monatsberichte. De vijf dansen werden toen ook elk apart gepubliceerd.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 507a-c, 2005 en 2015].