Höflich-uitgave: Preludium en fuga (s.a.) en Les bourdons de Notre Dame de Courtrai (1914)
André Devaere werd geboren te Kortrijk op 28 augustus 1890. Zijn vader, Octaaf Devaere (1865-1941), was organist aan de Sint-Maartenskerk te Kortrijk en gaf zijn zoon zijn eerste muzieklessen. In 1901 werd André leerling aan het Sint-Amandscollege van zijn geboortestad, waar hij werd ingeschakeld om de misvieringen in de kapel aan het orgel te begeleiden. Zijn muzikale talent werd ook opgemerkt in het conservatorium van Brussel, waar hij in 1903 als enige van vijftien kandidaten werd toegelaten tot de pianoklas van Arthur De Greef (1862-1940).
Op 25 juni 1907 behaalde hij een eerste prijs piano met het maximum van de punten. Dat ook juryvoorzitter en toenmalig directeur van het conservatorium François August Gevaert (1828-1908) onder de indruk was van Devaeres pianospel, blijkt uit het feit dat hij het publiek de toestemming gaf om te applaudisseren na diens examen, iets wat tegen alle gewoontes indruiste. Devaeres Brusselse succes kwam ook zijn geboortestad Kortrijk ter ore. Hier werd ter ere van de jonge pianist het Devaere-Comiteit ingericht, en werd er op maandag 1 juli een huldetocht door de straten van Kortrijk georganiseerd, waarna Devaere op het stadhuis werd ontvangen.
Na het behalen van zijn eerste prijs piano, stapelden de concertinvitaties zich op voor André Devaere. Zo nodigde de Société des bains de mer d’Ostende hem uit om op zaterdag 14 september 1907 zijn eerste concert in het Kursaal van Oostende met het Kursaalorkest onder leiding van Leon Rinskopf te geven. Op het programma stond het Concerto in ut van Camille Saint-Saëns en de Fantasie in f van Frédéric Chopin. In Het Kortrijksche Volk van 18 september 1907 schreef een criticus: ‘De toehoorders werden mee opgevoerd door het heerlijke spel van de jonge kunstenaar. Geen gemaaktheid, geen nutteloos schermen met de handen; neen! Stevig, vast en zeker spel, dat donderen kan als ‘t moet, toch het klavier kan doen zingen en zuchten, dat een mens en de zaal zijn adem inhoudt.’
Op 17 november van hetzelfde jaar liet Devaere zich voor de eerste keer in zijn geboortestad Kortrijk horen. Op het programma stond werk van Mendelssohn, Chopin, Schumann, Saint-Saëns, Bach en Liszt. In de Gazette van Kortrijk van 24 november 1907 lezen we: ‘Devaere bezit grote hoedanigheden: hij heeft een groot geheugen, zijn spel is vast, gekleurd, bezield en bezielend. Hij beheerst zichzelf.’
Devaere speelde ook kamermuziek en verzorgde onder andere een recital met violist Godfried Devreese. Deze had in 1909 net zijn eerste prijs viool behaald met onderscheiding en werd op zijn beurt in Kortrijk gevierd. Beide jonge muzikanten verzorgden een concert in de grote zaal van het Kortrijkse stadhuis met werken van Grieg, Tartini, Vieuxtemps, Sinding en Wieniawsky.
Tijdens zijn prille concertcarrière studeerde Devaere ook nog verder aan het Brusselse conservatorium en behaalde hij eerste prijzen geschreven harmonie en praktische harmonie met grootste onderscheiding, in de klas van Paul Gilson (1865-1942), en een eerste prijs fuga met het maximum van de punten, in de klas van Edgar Tinel (1854-1912).
Ondertussen bleef Devaere ook piano studeren. Op 2 maart 1909 behaalde hij het bekwaamheidsdiploma klavier met het maximum van de punten. Dit examen was zijn toegangskaartje voor de ultieme test: het virtuositeitsdiploma, dat op 7 december 1909 voor de derde maal in de geschiedenis van het conservatorium zou georganiseerd worden.
Om mee te dingen naar dit virtuositeitsdiploma moest men een zwaar programma afwerken. Zo diende men:
- om het even welk stuk uit te voeren, twee weken op voorhand aangeduid;
- verschillende werken uit het hoofd uit te voeren, aangeduid door de jury uit een repertorium van twaalf werken, door de kandidaat zelf voorgesteld;
- een werk op zicht uit te voeren;
- op zicht een begeleiding van een vocaal of een instrumentaal stuk te transponeren in een gegeven toonaard;
- een begeleiding te maken op een becijferde bas;
- op zicht een partituur voor groot orkest te lezen;
- een begeleiding te improviseren onder een melodie.
Verder moest de kandidaat een concerto uitvoeren met begeleiding van orkest en vier solowerken, door de jury gekozen uit een repertorium van twintig werken. André Devaere koos voor het Concerto in a van Robert Schumann, dat hij uitvoerde samen met het orkest van het conservatorium onder leiding van zijn leraar Arthur De Greef. Van zijn voorgestelde werken koos de jury een Gigue in G van Scarlatti, een Ballade van Chopin, Etudes symphoniques van Schumann en de Rapsodie in g van Brahms.
André Devaere behaalde het diploma met de grootste onderscheiding met felicitaties van de jury. En niet alleen de jury was overtuigd van Devaeres talent. In L’avenir de Courtrai van 12 december 1909 lezen we over zijn uitvoering van het pianoconcerto van Schumann: ‘Dès les premières notes, M. Devaere avait conquis le public. Son jeu admirablement perlé dans le haut, le velouté de son toucher, sa vigueur exempte de rudesse, son souci des nuances.’ Le Journal de Roubaix van 8 december 1909 schreef: ‘Il a littéralement hypnotisé son auditoire et ses collègues de l’orchestre qui ont acclamé le nouveau virtuose avec un enthousiasme.’
En in Le Journal de Courtrai van 12 december staat: ‘Il a montré qu’outre une technique très poussée, il possède des dons précieux de jeunesse, d’entrain, d’énergie, de clarté et de rythme.’
Op 2 januari 1910 werd Devaere opnieuw gehuldigd in Kortrijk naar aanleiding van het behaalde virtuositeitsdiploma. Tijdens deze gelegenheid kreeg hij uit de handen van de toenmalige burgemeester Reynaert een bundel partituren met de negen symfonieën van Beethoven en een originele uitgave van een klavecimbelwerk van Bach. Hij speelde er ook twee recitals op 2 en 3 januari 1910 met werk van Beethoven, Bach, Scarlatti, Schumann, Brahms, Chopin, Liszt en Saint-Saëns. Hierover schreef De Waarheid op 17 januari 1910: ‘De moeilijkste en ingewikkeldste stukken van grote meesters werden met de handigste vaardigheid weergegeven.’
Nieuwe aanbiedingen voor concerten volgden op het behalen van zijn virtuositeitsdiploma. Op 16 februari 1910 gaf Devaere samen met violist Alphonse Voncken uit Verviers, een leerling van Vieuxtemps, zijn eerste concert buiten de landsgrenzen, namelijk in Tourcoing (Frankrijk). Ze speelden er werk van Beethoven (Kreutzersonate), Scarlatti, Vieuxtemps, Chopin, Schumann en Saint-Saëns. Le Journal de Roubaix schreef hierover op 18 of 19 februari: ‘[…] Devaere possède au plus haut degré les qualités qui font les grands virtuoses du piano: indépendance complète des doigts et des mains, souplesse du poignet, puissance de l’avant-bras, connaissance parfaite des effets de pédale, mécanisme, merveilleux dans son ensemble et dans les moindres details, et, pour mettre en valeur toutes ces précieuses qualités, un sens musical intense et une fougue entraînante.’
Op donderdag 4 april 1912 concerteerde Devaere in Brussel naar aanleiding van de opening van de Blondelzaal. Hij speelde er werk van Couperin, Dandrieu, Scarlatti, Bach, Brahms en Dupuis. Op 15 april 1912 volgde een eerste concert in Duitsland. In Düsseldorf voerde hij het Concerto in d van Bach en het Vijfde concerto in Es van Beethoven uit. Devaere gaf in 1912 nog meer concerten in Gent, Dottenijs, Verviers, Charleroi en Waux-Hall en Tourcoing te Frankrijk. Op 5 december 1912 organiseerde De Kortrijkse Katholieke Jonge-Wacht een concert met André Devaere. Op zijn programma stond werk van Debussy, Schmidt en Sévérac, net als Jeu d’eau van Ravel. Een programmakeuze die in die tijd, in een kleine stad als Kortrijk, nogal gewaagd was. In een herinneringsboek, samengesteld door drie anonieme auteurs en geïllustreerd door Devaeres broer Antoine, lezen we dan ook dat het publiek het moeilijk had met deze eigenaardige moderne Franse muziek vol geruis van dissonanten en ongewone klankeffecten.
1913 bracht eveneens verschillende concerten met zich mee. In februari werd door De Gilde van Ambachten in Kortrijk een kunstavond ingericht. De opbrengst ging naar de stad Roeselare die op dat moment in nood verkeerde. André Devaere vertolkte tijdens deze kunstavond Beethovens sonate opus 28 bijgenaamd ‘Pastorale’. In het Kortrijkse Volk schreef een criticus: ‘[…] zijn machtige techniek […] de kunstenaar had de innere gedachte, het diep gevoelen dat gans de sonate beheerst, weten te doorgronden en te vertolken.’ In het voorjaar van 1913 kaapte Devaere de eerste prijs weg tijdens een wedstrijd van het pianohuis IBACH. Hij kreeg een vleugelpiano als geschenk. Het instrument van het merk Erard met als serienummer 93707 uit 1909 bestaat nog steeds en is in privéhanden.
Naast het geven van vele concerten, besteedde Devaere tijd aan componeren. In het kader van zijn studies aan het conservatorium schreef hij reeds enkele vierstemmige fuga’s. Hierop volgden al snel enige pianosonates. Devaere schreef ook een vijftal liederen op tekst van enkele Franse dichters, waarvan er vier zijn overgeleverd. Hij begon bovendien bewerkingen voor strijkers te schrijven, omdat de piano alleen een te strak keurslijf werd als het op componeren aankwam. Devaere had plannen om deel te nemen aan grote wedstrijden zoals deze van Wenen (Rubinstein, gepland in 1915) en de Prijs van Rome. De Eerste Wereldoorlog stak daar echter een stokje voor.
Devaeres laatste concerten hadden plaats in februari en mei 1914. Op 15 februari vertolkte Devaere het derde pianoconcerto van Beethoven en de Toccata (vijfde concerto) van Saint-Saëns tijdens een symfonisch concert in het conservatorium van Gent voor de Orpheuskring. Naast deze werken stonden er twee liederen van Devaere zelf op het programma, namelijk La Lettre (verloren geraakt) en La Plainte. Solist in deze liederen was Leopold Desloovere. Op 17 mei 1914 speelde André Devaere zijn laatste recital in het Kortrijkse stadhuis. Het laatste programma dat hij voor publiek speelde, bestond uit Toccata en Fuga in c van Johann Sebastian Bach, Larghetto uit de tweede sonate en het Rondo in c van Carl Philipp Emanuel Bach, Sonate opus 53 van Ludwig van Beethoven, In der Nacht, Kreisleriana nr. 5 en Novelette nr. 2 van Robert Schumann, Prelude in cis van Frédéric Chopin en Islamey, een oosterse fantasia van Mily Balakirew.
In augustus 1914 slaat het noodlot toe: André Devaere wordt ingelijfd bij het 27ste linieregiment. Al op 10 november 1914 wordt hij nabij St.-Joris-aan-de-IJzer dodelijk in de longen getroffen. Hij wordt overgebracht naar het Pensionat Sophie Berthelot te Calais, waar hij in de vroege uren van 14 november aan zijn verwondingen overlijdt. Hij wordt begraven in het militair kerkhof van het Cimetière du Nord te Calais. Zijn graf kan nog altijd bezocht worden. Hij was amper 24 jaar oud.
Op 14 november 1920, de zesde verjaardag van zijn dood, werd in de Kortrijkse stadschouwburg een bas-reliëf van André Devaere, zittend aan het klavier, ingehuldigd. Het reliëf werd ontworpen door de Kortrijkse kunstenaar Godfried Devreese (1861-1941). Het volledige André Devaere Comité, zijn vader Octaaf Devaere, zijn broer Herman Devaere, Godfried Devreese en het college van burgemeester en schepenen waren er aanwezig. Deze plaat was door verbouwingswerken in de vergetelheid geraakt. In 1992 werd ze echter teruggevonden en ter gelegenheid van een concert met Kortrijkse componisten – met werk van onder anderen André Devaere – terug ingehuldigd. Ze hangt er nu nog steeds. De stad Kortrijk eerde hem in 1949 ook met een straatnaam, de André Devaerelaan.
Het Koninklijk Muziekconservatorium te Brussel herdenkt André Devaere met een vermelding bij de oud-strijders in de inkomhal. De originele composities van André Devaere waren lange tijd in het bezit van componist Herman Roelstraete (1925-1985). Na diens dood werden ze aan de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel geschonken, waar ze zich nog steeds bevinden.
Zijn kleine oeuvre bevat ook twee orgelwerken die in deze bundel voor het eerst samen worden uitgegeven. Het Preludium en fuga diende om mee te dingen naar de prestigieuze ‘Prix de Rome’, een aanmoedigingsprijs voor jonge kunstenaars. Hij schreef dit werk tijdens zijn studie compositie bij toenmalig directeur van het Brusselse Conservatorium Edgar Tinel (1854-1912). Op het manuscript dat bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel zijn er verbeteringen te zien van de hand van Tinel. Het werk werd na Tinels dood gevonden op diens kamer in Brussel. Het Preludium en fuga wordt hier uitgegeven aan de hand van een handgeschreven kopie door componist en musicoloog Herman Roelstraete (1925-1985), die Devaeres handschriften bewaarde. Alleen het manuscript van het tweede hier gepubliceerde orgelwerk is nog in het bezit van de familie Devaere.
Les bourdons de Notre Dame de Courtrai (à la mémoire d' Edgar Tinel) droeg hij op aan zijn mentor Edgar Tinel, zoals ook de 'solmisatie' van de naam TINEL EDGAR aangeeft. In het werk is de gregoriaanse melodie van de slotzang van de uitvaartmis ontwikkeld, met name de antifonen In paradisum en Chorus angelorum. Het ‘TINEL-thema’ wordt traag voorgedragen en heeft een weemoedig en traag karakter. Daartegenover evolueert het ‘EDGAR-thema’ naar een klokkenthema. Vanuit de drie laagste tonen van de bassen (E-D-C), met het 32-voet register nog dieper gekleurd, vormen de ‘bourdons’ de ostinate bas die de ‘TINEL’- en ‘EDGAR-motieven’ ondersteunen, en die leiden naar de gregoriaanse melodie van het In Paradisum. Na het citeren en ontwikkelen van deze melodieën ebt het preludium weg. Daarna wordt op het TINEL-thema een fuga naar een grootse climax opgebouwd. In de partituur staan registeraanduidingen voor het Schyvenorgel (1888) van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk, het instrument dat de componist zeer goed kende via zijn vader die er organist was.
Devaere, T.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2541, 2017.]