Ga verder naar de inhoud

Willem Gommaar Kennis was al op elfjarige leeftijd violist van het kerkorkest van de Sint-Gummaruskerk, en werd er op 2 maart 1742 tot zangmeester aangesteld. In de bewaard gebleven aanstellingsakte werd van hem verwacht dat hij de koralen (zangertjes) zou leren lezen en schrijven, regelmatig de kerkdiensten zou bijwonen, muziek zou componeren en die gratis op het doksaal zou achterlaten. In totaal zijn er maar acht vocale werken bekend waaronder een Magnificat, een Salve Regina en een Te Deum, die nu voor het eerst in deze reeks worden gepubliceerd. Ze berusten in het archief van de kathedraal van Antwerpen, dat bewaard wordt in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen, en komen uit de nalatenschap van Willem Jacobus Josephus Kennis (Leuven, 1768 – Antwerpen, 1845), een zoon uit het tweede huwelijk van Willem Gommaar. Na zijn vertrek uit Leuven, waar hij zijn vader van 1789 tot 1798 als zangmeester van de Sint-Pieterskerk was opgevolgd, was Willem van 1803 tot 1845 kapelmeester van de kathedraal te Antwerpen.

In de zetting van het Salve Regina voor vijf stemmen, twee violen, cello en basso continuo, zijn volgende verzen meerstemmig: Salve Regina (tutti), Ad te clamamus (solo), Eia ergo (solo en tutti), Et Jesum en O clemens (tutti).

Ondertussen liet Willem Gommaar Kennis zich opmerken als een bekwaam violist. Antonius Nollekens, ten tijde van Kennis vicaris van de Sint-Gummaruskerk, noteerde in zijn dagboek dat hij, midden mei 1746, een recital had gegeven voor Lodewijk XV, die op dat ogenblik in het Hof van Boechout verbleef: ‘Het talent van den heer Kennis werd zo opgezet, dat den koning den violist wilde hooren en hem zijne carosse naar Bouchout liet halen.’

Met de uitgave, tussen 1744 en 1749, van drie instrumentale werken vestigde Kennis definitief zijn roem als vioolvirtuoos en componist: opus 1, zes vioolsonates (Luik); opus 2, zes triosonates voor twee violen en basso continuo (Brussel); opus 3, zes vioolsonates (Leuven). Vanaf 1749 tot aan zijn dood in 1789 was Kennis kapelmeester van de Sint-Pieterskerk te Leuven. In die periode zijn van hem uitsluitend instrumentale composities bekend: drie bundels met zes vioolduetten en drie met zes triosonates, zes symfonieën en zes strijkkwartetten. Op de titelbladen noemt Kennis zich ‘Maître de musique de l’église collégiale de St. Pierre à Louvain’.

Blijkbaar werd zijn muziek erg geapprecieerd aangezien verschillende bundels in Parijs en in Londen werden gepubliceerd. De Londense uitgave van het opus 4 (zes vioolduetten) werd zelfs een tijdlang toegeschreven aan Johann Christian Bach. De beroemde Engelse muziekhistoricus Charles Burney, die tijdens zijn muziekreizen doorheen de Zuidelijke Nederlanden ook heel even Leuven had bezocht (eind juli 1772), schreef in zijn dagboek The Present State of Music in Germany, the Netherlands and United Provinces (Londen, 1773): ‘M. Kennis is the most remarkable performer on the violin in point of execution, not only of Lovain, but of all this part of the world. The solos he writes for his own instrument and hand, are so difficult, that no one hereabouts attempts them but himself.’

Gilbert Huybens

Dit werk werd voor het eerst opgenomen door Euterpe Baroque Consort & Utopia – Bart Rodyns, Phaedra – ‘In Flanders’ Fields’, volume 93 (www.phaedracd.com)

Deze partituur werd uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw (www.svm.be) en Labo XIX&XX, een onderzoeksgroep van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen, met steun van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Festival van Vlaanderen – Mechelen/Kempen, en Erfgoedcel Kempens Karakter. Bart Rodyns en Wim Brabants realiseerden deze partituur op basis van het autografisch handschrift, dat wordt bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.

Huybens, G.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2531, 2016.]