Ga verder naar de inhoud

Feremans, Gaston

° Mechelen, 20/05/1907 — † Berchem, 11/02/1964

Biografie

Jan Dewilde

Gaston Feremans kreeg zijn eerste muzieklessen van de componist-beiaardier Staf Nees en studeerde viool, piano en harmonie aan het Stedelijk Conservatorium van Mechelen. Daarna trok hij naar het Lemmensinstituut waar hij in 1929, na studies bij Flor Peeters, Marinus de Jong en Jules Van Nuffel, de Prijs Lemmens-Tinel behaalde. Ook studeerde hij aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel zang bij Maurice Weynandt en ook nog orkestratie bij Paul Gilson.

Feremans debuteerde succesvol als tenor en probeerde met een eigen orkest carrière te maken als dirigent. In 1934 werd hij directeur van de Stedelijke Muziekschool van Aalst, een functie die hij zou bekleden tot 1944. Twee jaar later manifesteerde hij zich ook als een veelbelovend symfonicus met de aan Staf Bruggen opgedragen Symfonie in c. Het laatste deel van de symfonie is gebouwd op een thema uit het Vaandellied van Jef van Hoof.

Door het nationalistische milieu waarin Feremans verkeerde, werd hij op dat moment beschouwd als een vaandelvluchtige, omdat hij zich zo lang had afgezonderd om aan zijn symfonie te werken. Zelf was hij ervan overtuigd dat hij met die symfonie "heel wat meer (had) gedaan voor de beweging dan (zij met) tien jaren geroep en geschreeuw van 'Heil en Houzee'!".

Door het gebrek aan een Vlaamse orkestcultuur en omdat hij weinig uitvoeringskansen voor zijn symfonische muziek zag, schreef hij daarna bijna uitsluitend vocale muziek, waaronder veel religieuze werken, zoals de oratoria Johannes de Doper (1934), Maria (1936-1937) en Laudes Valentini (1955-1956), en bovendien zes missen.

In 1936-1937 leidde Feremans het Vlaamsch-nationaal Zangkoor, maar hij hield daarmee op omdat hij eerst en vooral componist wou zijn en geen "politiek-muzikaal strijder". Toen echter steeds duidelijker bleek dat er voor hem als componist of orkestdirigent nauwelijks carrièremogelijkheden waren, raakte Feremans meer betrokken bij de nationalistische muziekbeweging. Zo was hij al vroeg actief bij de organisatie van het Vlaams Nationaal Zangfeest, waarvoor hij in heel Vlaanderen propaganda maakte met het Vlaamsch Nationaal Gemengd Koor. Tussen 1936 en 1943 en tussen 1959 en 1963 trad hij er op als dirigent. Hij dirigeerde ook op de IJzerbedevaart en de Dag van het Vlaamse Lied.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog trok Feremans Vlaanderen rond met zijn koor Het Vendel, waarmee hij ook optrad voor Zender Brussel en voor organisaties als het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV), de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV) en de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap. In die periode schreef hij strijdliederen als Dietsche jeugd, Mijn volk wordt groot en Het lied der Dietsche vrouwen (op teksten van Ferdinand Vercnocke).

Van 1 mei 1942 tot 31 december 1943 was hij, als opvolger van Arthur Meulemans, directeur van de muziekdiensten van Zender Brussel.

Voor deze vormen van culturele collaboratie werd hij op 9 september 1944 in zijn woonplaats Baardegem aangehouden en gevangengezet, onder meer in Mechelen en het hechteniskamp Lokeren. In gevangenschap componeerde hij verscheidene werken, onder andere Gebed voor Vlaanderen (tekst van Remi Piryns; 1944), de Missa Recollectionis (1945) en liederen op tekst van medegevangene Bert Peleman. Het krijgshof van Brussel veroordeelde hem op 10 mei 1946 tot zeven jaar gevangenis, 50.000 frank boete en levenslange ontzetting uit zijn politieke en burgerlijke rechten. Als gevolg van dit vonnis werd hij op 6 december 1948 door de Aalsterse gemeenteraad "wegens gebrek aan burgertrouw" ontslagen als directeur van de muziekschool, en dit met ingang van 1 september 1944. In maart 1947 kwam hij vrij en in 1958 kreeg hij zijn burgerrechten terug.

Ondertussen werkte Feremans om den brode als organist (eerst in de Sint-Augustinuskerk en later in de Sint-Antoniuskerk in Antwerpen) en als orkestrator (van composities van Jules van Nuffel en van volksliederen voor de concerten van de Belgische Radio en Televisieomroep, "Mijn land is Vlaanderen" van Willem de Meyer). Zijn bekendste lied, Gebed voor het Vaderland, dat in het flamingantische milieu zowat de status van Vlaams nationaal lied kreeg, dateert uit die periode. Feremans werkte ook mee aan de grammofoonplaten van de Europese Fonoclub.

Niettegenstaande hij als tuberculosepatiënt zijn laatste jaren vooral in sanatoria doorbracht, bleef hij actief als componist: in 1958 werd zijn Sonatine voor beiaard bekroond met de Expo Prijs Stad Mechelen en kreeg hij een uitzonderlijke aanmoedigingspremie in de compositiewedstrijd Lodewijk Mortelmans voor zijn Jaarkrans van geestelijke en wereldlijke liederen. In 1961 werd in Mechelen zijn oratorium Het Bronzen Hart (opgedragen aan Staf Nees) opgevoerd. Tot kort voor zijn dood werkte hij in opdracht van de Vlaamse Toeristenbond - Vlaamse Automobilistenbond aan een Geuzensymfonie, waarvan hij maar één deel kon voltooien.

Bibliografie

Anderen over deze componist

  • Dewilde, J. en Sledsens, H.: Feremans: een gedegen symfonicus, in: Muziek & Woord, juli 1989, p. 34-35.
  • Meeuws, Y. (red.): Gaston Feremans herdacht, Antwerpen, 1966.
  • Nees, S.: In memoriam Gaston Feremans, in: Het Madrigaal, mei 1964, nummer 2-3, p. 29-30.
  • Y. S. M.: Gaston Feremans, in: Vlaanderen, november 1966, p. 391-393.

Heb je een vraag of heb je een foutje opgemerkt? Zoek je een partituur?

Of heb je zelf nog meer informatie over deze persoon, contacteer ons dan.