Ga verder naar de inhoud

[Paul Billiet begint zijn boekje Hoe en door wie het Nederlandsch Lyrisch Tooneel en de Vlaamsche Opera te Antwerpen gesticht werden (1918) met het citeren van een lang artikel uit het weekblad De Week. Dit artikel was de neerslag van een gesprek dat journalist Jules Lhermitte voerde met Edward Keurvels; het werd gepubliceerd op 25 maart 1911. Billiet, die zelf betrokken partij was, maakt zijn gezouten oordeel omtrent de tekst al gauw duidelijk en zou een groot deel van zijn boekwerk spenderen aan het weerleggen van beweringen die erin voorkomen: "Hier dient gezegd, dat dit artikel zoodanig krielt van dwalingen, onnauwkeurigheden en onwaarheden, dat er geen einde zou aankomen moest ik ze allen weerleggen of terechtwijzen." Het gesprek van Keurvels met Lhermitte wordt hieronder gedeeltelijk geciteerd.]

Edward Keurvels en de stichting van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel
Door de redactie van De Week gelast een biografisch artikel te schrijven over Edward Keurvels, ter gelegenheid van het festival zijner werken in den Dierentuin, vond ik er niets beters op dan hem persoonlijk eens te interviewen. Aldus deed ik en hier gaat het interview samengevat in volgend artikel.

Toen ik Keurvels vroeg eene samenkomst vast te stellen, om hem over een en ander te spreken, stond hij deze met de meeste bereidwilligheid toe. Op den bepaalden dag kwamen wij bijeen en na wat over en weer gepraat aangaande het al of niet belang dat het had, zijn levensloop kenbaar te maken, kwam het gesprek van lieverlede op het Lyrisch Tooneel en zijn ontstaan. Keurvels vertelde heel vertrouwelijk de toedracht der zaak, zooals hij beweert dat ze in werkelijkheid is.

'k Wil hier van zijn vertrouwen geen misbruik maken, en alleen den lezer berichten, dat wat hen mogelijk kan interesseeren, zonder wie ook bepaald te kwetsen, want ik vernam helaas vele dingen, waarvan de publiciteit menigen steunpilaar (?) van 't Lyrisch Tooneel zou kunnen hinderlijk zijn. Doch over deze lui wil ik nu niet spreken, dat komt misschien later, als 't pas geeft. En nu volgt nagenoeg wat Keurvels mij op zijne gekende geestige, soms met weemoed en bitterheid omwaasde wijze vertelde: Algemeen stelt men de stichting van het Lyrisch Tooneel op 1893, en dat is totaal mis. Wij zullen even aanraken de poging gedaan door Peter Benoit en Ernest van der Ven, tekstdichter van Charlotte Corday, tien of vijftien jaar voor de eigenlijke stichting van 't Lyrisch Tooneel. Het gold hier een operagezelschap dat zooveel mogelijk nationale werken zou opvoeren. Deze poging mislukte teenemaal en na vier werken werd de oude Variétéschouwburg gesloten, en had deze eerste nationale opera geleefd. Deze mislukte poging had deze goede zijde, dat het initiatief er was, en dit zou bij de eerste gelegenheid blijken.

In 1876 had de opgangmakende première plaats van Charlotte Corday. Dus was bij Benoit 't idee nog altijd gaande, eene nationaal-muzikale tooneelbeweging te doen geboren worden. En nu komen we tot ons onderwerp. Edward Keurvels was sinds 1881 orkestmeester bij het gezelschap van Van Doeselaer. Reeds lang rijpte bij hem het plan Lyrische drama's, onder andere Charlotte Corday, te doen opvoeren in den Nederlandschen schouwburg. Maar Van Doeselaer schrok terug voor de overdreven orkestkosten. Toen moest men geduld oefenen, en eene gunstige gelegenheid afwachten. Ze kwam wel laat, maar toch vroeger dan nooit, en deed zich aldus voor: toevallig was er in 1890 eene staking uitgebroken in het orkest van den Franschen Schouwburg. Aan de eischen der muzikanten werd niet voldaan, en zij weigerden langer aan de vroegere voorwaarden te spelen. Het ontwerp van Keurvels was gereed, en hij maakte van deze staking gebruik om te trachten het te verwezenlijken. De heeren Leonard Verdonck en Modest Billet, de leiders en woordvoerders der stakende muzikanten, werden in kennis gesteld met de plannen van Keurvels. Deze heeren, wier namen Keurvels met dankbaarheid vernoemde, stelden alles in het werk om de muzikanten bijeen te houden en te winnen voor het stoute plan. Men geraakte 't accoord aan de verder genoemde voorwaarden.

Sus Van Doeselaer, 'de directeur' zooals hij heden nog graag genoemd wordt, deed eene lofwaardige poging om het gehalte van de Maandagvoorstellingen te verbeteren, met dit gevolg, dat de bezoekers weg bleven, en de ontvangsten minder waren dan ooit. Toen kwam het voorstel van Keurvels. Men zou 's Maandags een stuk spelen met groot orkest, dus een Lyrisch gesproken tooneelspel. Van Doeselaer was een en al verbazing. Men zou beginnen met Charlotte Corday elken Maandag te spelen zonder orkeststukken. De regie en de tooneelkosten waren voor het bestuur, en de muzikanten zouden een derde der ontvangst deelen. Doeselaer stemde voorloopig toe. Men kreeg door bemiddeling der heeren Billet en Verdonck het orkest bijeen, en Keurvels maakte den directeur het blijde nieuws bekend dat alles in orde was. Maar nu was Van Doeselaer van meening dat men eene toelage van de stad moest trachten te krijgen. "Daar moest ge Frans Gittens (toen Gemeenteraadsheer) eens over aanspreken, zegde hij, 3000 frs. zal volstaan." Keurvels ging Gittens spreken, maar van de subsidie kwam voorloopig niets in huis. "Toen heb ik veel geloopen en gewerkt", zei Keurvels, "want op hulp viel niet al te zeer te rekenen, alles moest dien heeren geschoteld voorgezet worden."

- Nu alles gereed was, en het contract opgesteld, bepaalde men eene bijeenkomst in het Café des Voyageurs, waar Van Doeselaer stamgast was. Eene commissie werd benoemd, en de dag der samenkomst brak aan. Van Doeselaer, alhoewel hij bij hoog en bij laag gezworen had op tijd te zullen aanwezig zijn, liet zich wachten. (Hier zij terloops aangemerkt, dat men van eene herhaling kwam, en dat het repertorium zoo goed als gereed was; dit geeft een klein denkbeeld van het durven aanpakken en doordrijven der vorige generatie). Nu, Van Doeselaer was er niet en men wachtte met ongeduld op zijne komst. Na ongeveer een uur verscheen de lang verwachte directeur. Hij viel met de deur (eene deur die het uitwerksel had van een koud bad) in huis, en vertelde dat Gittens hem gezegd had, dat op een subsidie niet te rekenen viel, en er dus van het voorstel Keurvels niets kon komen. Toen was het dat deze laatste, met veel tegenwoordigheid van geest, een uiterst middel te baat nam.

- "Sus",sprak hij, "ik moet eene dringende boodschap doen; beloof mij te wachten tot ik wederkeer, en gij zult reden tot tevredenheid hebben." Van Doeselaer was niet erg gerust. "'t Is toch niet voor dees affaire, eh!" vroeg hij, terwijl hij beloofde te wachten. Zonder verderen uitleg, maar na eene belofte gehoord te hebben, liep Keurvels in eenen adem naar het huis van Gittens. Na een paar malen gebeld te hebben, kwam de meid zeggen dat er niemand thuis was. Keurvels had echter de stem van Gittens gehoord, en zonder eene uitnoodiging af te wachten sprong hij binnen en vond de gezochte in gezelschap van Peter Benoit. Beter kon het niet treffen. Benoit verschrok zoozeer van het ontdane gelaat van Keurvels, dat hij beangst vroeg of er iets voorgevallen was. Zonder op deze vraag te antwoorden en gansch buiten adem, vroeg Keurvels aan Gittens of hij in den laatsten tijd Van Doeselaer gezien had. Het antwoord was ontkennend. "En is hij u niet over de subsidie komen spreken?" Tweede ontkenning. Nu ging er een licht op voor Keurvels. "Vrienden!" riep hij uit, "wilt gij een Lyrisch Tooneel tot stand zien komen! Zoo ja, luister dan."

En nu werd het plan en de toebereidselen die wij kennen uiteengedaan. Gittens moest voor de toelage zorgen (3000 frs.) en dan waren er 30 vertooningen verzekerd. Na de kennismaking met de plannen van Keurvels was er zulk een oprechte vreugde, dat de drie heeren, jolig en blij als kinderen, rond de tafel hebben gedanst onder 't zingen van het opwekkend Beiaardleid. Als besluit gaf Gittens zijn woord de 3000 frs. bijeen te krijgen of er zelfs borg voor te staan.

Men stelt zich de terugkomst in Den Voyageur voor. Na anderhalf uur afwezigheid van Keurvels zat Van Doeselaer nog altijd te wachten. Men begrijpt insgelijks de verbazing van den bestuurder, toen Keurvels bekende dat hij van Gittens kwam, en alzoo het bedrog ontdekt had. En toen dan de blijde mare de ronde deed, dat Peter Benoit en Gittens borg bleven voor de toelage en men dus 30 vertooningen haast verzekerd had, was de verbazing van Van Doeselaer over deze voortvarendheid zoo groot, dat het contract aanstonds geteekend werd, en dat dus alles in orde kwam voor men, na er nog menigen flinken pot op gepakt te hebben, huiswaarts keerde.

Lhermitte, J.: Edward Keurvels en de stichting van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel, in: De Week, 25 maart 1911. Geciteerd in: Billiet, P.: Hoe en door wie het Nederlandsch Lyrisch Tooneel en de Vlaamsche Opera te Antwerpen gesticht werden, Antwerpen, 1918, p. 8-11.