Ga verder naar de inhoud

De Rubensfeesten van 1840: wat zong Rubens?

Jan Dewilde
Bibliotheek Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Studiecentrum voor Vlaamse muziek

Het muzieknationalisme voelde de behoefte om beelden uit eigen streek en eigen geschiedenis te bezingen. Naast de natuur waren ook vrijheidsstrijders (Breydel en De Coninck), schrijvers (Hendrik Conscience), dichters (Theodoor Van Rijswijck) en schilders populaire onderwerpen. Vooral de oude schilders werden in de loop van de 19de eeuw muzikaal geëerd door ondermeer Florimond Van Duyse (de operette Teniers te Grimbergen, ca. 1860), Hendrik Waelput (Memlinc-marsch en de Memlinc-cantate, 1871), Karel Mestdagh (Van Eycks Marsch), Emile Wambach (de opera Quinten Massys, 1899) en Leo Van Dessel (Huldezang aan Antoon van Dijck, 1899). Maar ook een eigentijdse schilder als Louis Gallait (1810-1887) kreeg in 1891 met Wambachs Ode à Gallait zijn muzikale hulde.

Maar het is bovenal PIETER PAUL RUBENS (1577-1640), de ‘vorst der Vlaemsche schilderschool’, die tot de verbeelding van de componisten sprak: van Jan Simon Eykens (La gloire de Rubens, 1840) over Peter Benoit (Rubenscantate, 1877) tot Herman Roelstraete (Passie volgens Rubens, 1977) en de ‘ambient’-achtige, ‘soundscaperige’ soundtrac van Praga Kahn voor het ballet Not strictly Rubens (2003).

‘Statuomania’

Een eerste grote opstoot van muzikale Rubens-verering kwam er in 1840, bij het tweede eeuwfeest van de dood van de schilder. Die viering was welgekomen, een jaar nadat de Nederlandse koning Willem I met de ratificatie van het Verdrag der XXIV artikelen eindelijk de Belgische onafhankelijkheid had bezegeld.

De Rubensfeesten van 1840 werden aangezwengeld door de Société des Sciences, Lettres et Arts d’Anvers, in 1834 opgericht ter bevordering van de wetenschap, letterkunde en schone kunsten. Een van de eerste betrachtingen van deze kunstensociëteit was ‘het aendenken van Rubens openbaerlyk te verheerlyken’, door ‘den vorst der vlaemsche school een standbeeld opterigten’. Het moest een exclusief Antwerpse aangelegenheid worden, door Antwerpse kunstenaars én met Antwerps geld. De beeldhouwer Willem Geefs (1805-1883) en de bronsgieter Gérard Buckens (1805-1885) aanvaardden de opdracht. Daarmee waren twee belangrijke Antwerpse kunstenaars gestrikt: Geefs had toen al het grafmonument voor Fréséric de Mérode gemaakt en Buckens was, na zijn stiel in Munchen geleerd te hebben, leraar aan de Académie in Luik. Beiden waren mee verantwoordelijk voor de ‘statuomania’ die het jonge België zou overspoelen met beelden van koningen, generaals, politici en kunstenaars. Geefs en Buckens werkten rond die tijd ook aan het beeld van André-Modeste Grétry dat in 1842 in Luik werd opgericht.

De onthulling van het Rubens-beeld werd gepland voor augustus 1840. Maandenlang volgden de kranten de werkzaamheden op de voet, met geestdriftige artikels telkens waneer een arm of een been klaar was. Dat enthousiasme kreeg een stevige knauw toen begin juli 1840 vanuit Luik het bericht kwam dat Buckens het bronzen beeld niet tijdig zou kunnen gieten. Grote commotie! Geefs trok zelf naar Luik, maar keerde onverrichter zake terug. Buckens liet weten dat hij het model meer dan drie maanden te laat had ontvangen en dat hij dus niet te blameren viel. Bovendien had de bevelhebbende officier van de Luikse kanonnengieterij beslist om eerst nog tweehonderd kanonnen te laten gieten vooraleer hij aan het Rubens-beeld kon beginnen. Buckens dreigde ermee dat hij het beeld liever verbrijzelde dan het onafgewerkt uit het atelier te laten vertrekken.

Na veel gepalaver werd uiteindelijk beslist om voorlopig een bronsgekleurd plaatsteren model te onthullen en de geplande feesten toch te laten doorgaan. De krant Den Anwerpenaer schreef op 2 juli opgelucht dat er ‘dus niets veranderd [zal] zyn als de stof van het standbeeld; het edel afbeeldsel zal het zelfde zyn.’

De voorbereidingen voor de feesten weren ijverig voortgezet en ondertussen werden met een houten model verschillende locaties voor het beeld getest. Na veel discussie werd gekozen voor het Walburgplein waar alvast een sokkel werd gebouwd. Die plek, ten zuiden van het Steen, was niet zonder symboliek: tot de afbraak in het begin van de 19de eeuw stond daar de Sint-Walburgiskerk waarvoor Rubens in 1610 zijn triptiek De kruisoprichting had geschilderd. Nog voor de afbraak van de kerk werd het drieluik overgebracht naar de kathedraal waar het een pendant vormt voor De kruisafneming.

Hotels volzet

De impact van de Rubens-feesten op de stad is, alle verhoudingen in acht genomen, te vergelijken met die van Antwerpen ’93: grote verfraaiings- en infrastructuurwerken (zoals de opening van de Handelsstatie-, een toeloop van toeristen uit binnen- en butienland, nieuwe kunstwerken én internationale aandacht en prestige voor de stad. Op augustus schreef Den Antwerpenaer: ‘Vele in opbouw zynde huyzen worden ten spoedigste voltrokken, aen andere worden er veranderingen of verfraeyingen gedaen; byna alle de huyzen in de voorname straten zyn herschilderd, en onze stad vertoond zich reeds als eene peerel van reynigheyd en geschiktheyd.’ Het officiële programaboek (Algemeene historische feestwijzer voor het tweede eeuwfeest ter eere van Petrus Paulus Rubens) klonk lyrisch: ‘Wat zien onze oogen? Wat ongewoons chouwspel spreidt Antwerpen ten toon! Is het Antwerpen, waer wij ons bevinden? Alle straten zijn in hoven, alle huizen in villa’s de gansche stad is in een tovertuin veranderd!’

De voorbereidingen van de festiviteiten werden wel fel bemoeilijkt door voortdurende regenval, maar toch stonde de stad vol met zuilen, kolommen en praalbogen. Op de praalboog die Ferdinand De Braekeleer over de Meir had opgericht, kon men zelfs lopen als over een brug. Huizen of plaatsen waar Rubens en zijn collega’s ooit hadden verbleven, kregen een speciale versiering. De pomp van Quinten Metsys op de Handschoenmarkt gaf wijn, terwijl de fontein ter ere van de architect en urbanist Gilbert Van Schoonbeek bier spoot. (Van Schoonbeek had in de jaren 1553-1554 het Brouwershuis laten bouwen en zo de Antwerpse brouwerijen van goed water voorzien.).

Op 10 augustus arriveerde het stoomschip Antwerpen vanuit Londen met 185 passagiers aan boord, volgens de kranten het grootste aantal dat ooit door een stoomschip was binnengevaren. Later bracht de Engelse stoomboot Soho nog 170 bezoekers en ook vanuit Amsterdam en Hamburg kwamen bezoekers per boot aangestoomd. Hotels en pensions konden het bordje ‘complet’ hangen.

Op 14 augustus reisde de muziekkapel van de Gidsen naar de Scheldestad, waar het elitekorps niet in een kazerne werd ondergebracht, maar logeerde in het hotel ’s Lands Welvaren. Het korps van de Gidsen zou in de volgende dagen verschillende concerten geven. Een van hun succesnummers was een Potpourri national van Straus.

En zo kon op 14 augustus om 8 uur ’s avonds de zware beiaardklok Carolus het begin van de Rubensfeesten inluiden. In de Feestwijzer luidde het als volgt:

‘Snelt aen, snelt aen, de feestklok bomt,
In Antwerpse muren. – Nadert, komt,
Wie Rubensbeeld wil helpen sieren.
Ten feesttogt op met zang en snaer!
De dag brak aen, het feest is daer:
Komt laet ons blij dit Jubel vieren.’

Maar die stedelijke geestdrift werd bijna weggespoeld: op 15 augustus, de dag van de onthulling van het voorlopig plaasteren beeld, regende het pijpenstelen. Een ongeluk bij een ongeluk, want de geplande onthulling van het beeld kon toch niet doorgaan. Volgens sommige bronnen was het plaasteren model in gruizelementen gevallen. Geefs zou nog een tweede model hebben gehad dat dan op het einde van de feesten zou geïnaugureerd worden.

‘Le motif favori de Rubens’

Daags nadien, op 16 augustus, organiseerde de muziekvereniging Société Royale d'Harmonie in de verlichte tuin 'une grande fête champêtre' met een concert en daarna een bal en vuurwerk. Op het programma stonden werken van Carl Maria von Weber, Giacomo Meyerbeer en Gaetano Donizetti, maar het 'pièce de résistance' was de Cantate à grand orchestre, composé de la circonstance par G. Kennis, sur le motif favori de Rubens.

Guillaume J.J. Kennis (1768-1845) was kapelmeester van de Antwerpse kathedraal, een functie die hij volgens François-Joseph Fétis vervulde 'avec plus de zèle que de talent.' Verder schrijft Fétis dat Kennis feitelijk niets heeft gecomponeerd, maar zich beperkte tot arrangementen ('ou plutot dérangements). En: 'Il passait à Anvers pour un savant compositeur; mais, au fond, c'était un musicien médiocre.' Of Fétis' strenge oordeel ook van toepassing is op deze gelegenheidscantate is (voorlopig?) niet te achterhalen: de partituur is spoorloos. Uit het programmaboek weten we wel dat de cantate bestond uit een recitatief ('Quel est donc ce héros'), een aria ('Nos voeux sont accomplis') en een koor ('Rubens est notre gloire / Célébrons sa mémoire'). Maar het raadsel blijft wat 'le motif favori de Rubens' is geweest.

Alleszins smaakte het publiek Kennis' werk wel degelijk, want op algemene vraag werd de cantate een week later, op 23 augustus, herhaald. Die dag waren er ook nog composities van Jacques Bender, Vincenzo Bellini, Daniel Auber, Fromental Halévy en Meyerbeer te horen.

Op 18 augustus werd ter ere van Rubens een groots banket ingericht. Voorzitter Teichmann toastte op kunstenaars uit alle windstreken, op Leopold I en op de bevriende vorsten Louis-Philippe, Ludwig I van Beieren, de koning van Beieren en Willem I (omdat hij alle kunstschatten aan België had terugbezorgd). De Groot-Nederlandse gedachte was trouwens prominent aanwezig. De Nederlander Johannes Immerzeel jr. las een gedicht met als titel 'Nederland één en onverdeelbaar in kunsten en letteren', waarin hij pleitte voor een culturele eenheid tussen Nederland en Vlaanderen: 'Dat in de lettren en de kunsten / Oud Neêrland steeds ondeelbaar zij! ' Ook burgemeester Gérard Le Grelle, Hendrik Conscience en Gustaaf Wappers hielden vurige redevoeringen.

Muziekfestival

's Avonds vond in het Théàtre Royal (de Bourlaschouwburg) het eerste concert van het Festival musical à l'occasion de la fête bisséculaire de P.P. Rubens plaats. Kosten noch moeite werden gespaard om de feestvierende Antwerpenaren een overdadig programma te offreren. De eerste dag vermeldde het programma:

Charles-Louis Hanssens jr., Ouverture de Kenilworth
Hippolyte Monpou, Cavatine (Mon Dieu ta clémence me quitte) uit La Chaste Suzanne (solist: Dur-Laborde)
Théodore Hauman, Fantaisie pour le violon (solist: Hauman)
Gioacchino Rossini, duet uit Bianca et Faliero (solisten: Janssens en Elisa Meerti)
Franz Servais, Fantaisie pour le violoncelle. Hommage à Beethoven (solist: Servais)
Joseph Haydn, L'automne uit Les Quatres saisons (solisten: Janssens, Laborde et Mathieu)
Ludwig van Beethoven, Symfonie nr. 5
Jean Simon Eykens (tekst van Felix Bogaerts), Gloire à Rubens (solisten: Meerti, Laborde en Mathieu)

Hanssens, Servais en de zangers werden luid toegejuicht, maar in al dat muzikaal geweld viel de cantate van Eykens als een baksteen: 'la cantate froidement accueillie - pauvre M. Eykens!, schreef Betsy Teichmann in haar journaal. Dat hij in zijn eigen stad slecht onthaald werd, zal de jonge Eykens (1812-1891) zwaar zijn gevallen. Hij was in de muziek geïnitieerd door Antoine Guillaume Ravets, de organist van de Antwerpse Sint-Augustijnenkerk, en had daarna bij Louis-Joseph Daussoigne-Méhul in Luik verder gestudeerd. Het was in die 'vurige stede' dat in 1829 zijn eenakter Le Départ de Grétry werd gecreëerd. Later had hij in zijn thuisstad succes gekend met de opera's Le Bandit (1836) en La Clé du Jardin (1837).

Het programma van de tweede festivaldag was al even overvloedig en gevarieerd:

Luigi Cherubini, Ouverture
Rossini, aria uit Tancredi (solist: Meerti)
Henri Vieuxtemps, Allegro moderato uit het Vioolconcerto in E (solist: Vieuxtemps)
G.F. Handel, aria en koren uit Le Messie (solist: Meerti)
Albert Grisar, Grande Ouverture composée pour l'Inauguration de la Statue de P.P. Rubens Vieuxtemps, Introduction et rondo uit het Vioolconcerto in E (solist : Vieuxtemps)
Van Beethoven, Le Christ aux Jardins des Oliviers (soli: Janssens, Laborde en Mathieu)

De aangekondigde cantate L 'Apothéose de Rubens van Grisar raakte niet klaar en werd dus niet uitgevoerd, al werd de tekst apart gepubliceerd mét de vermelding 'Musique de M. Grisar'.

De repetities werden geleid door Joseph Bessems en Léon Kennis, maar tijdens de festivaldagen werden de vocale werken gedirigeerd door Jacques Bender en de orkeststukken door de Gentse componistdirigent Hanssens, een Beethoven-specialist. Grisar dirigeerde zelf zijn ouverture. (De bibliotheek beschikt over een vermoedelijk eigentijdse reductiepartituur en een later afschrift door Constant Lenaerts).

Koor én orkest waren volumineus: 55 sopranen (met onder andere Constance Teichmann), 60 alten, 82 tenoren en 64 bassen; en 65 violen, 20 altviolen, 23 cello's, 18 contrabassen, 5 fluiten, 4 hobo's, 5 klarinetten (o.a. Eender), 6 hoorns, 4 fagotten, 5 trompetten, 6 trombones, 1 ophicleïde en uitgebreid slagwerk. De kern van de musici werd geleverd door de Antwerpse muziekvereniging Société d'Orphée, een kring van amateur-musici geleid door componistdirigent Benoit Isenbaert. Noodgedwongen werden er ook koristen en instrumentalisten gerekruteerd in Gent, Brussel, Leuven, Luik, Rotterdam, Maastricht en Luxemburg. Het was duidelijk de intentie van de organisatoren om een muziekfestival te organiseren dat de vergelijking met de populaire festivals in het Rijnland kon doorstaan. De succesformule zat in het programmeren van composities van grootheden als Händel, van Beethoven en Rossini, naast eigentijds werk van Vlaamse componisten (Hanssens, Grisar, Eykens) en dat gekoppeld aan populaire virtuozen als Haumann, Servais en Vieuxtemps. Ook de zangers mochten er zijn. Dur-Laborde was de eerste tenor van het Théatre de la Renaissance in Parijs. Zonder twijfel had hij de aria uit Mompou's La Chaste Suzanne gesuggereerd, want die opera was pas acht maanden eerder, op 29 december 1839, in het Théatre de la Renaissance gecreëerd. Meerti was de artiestennaam van de Antwerpse mezzosopraan Elisa Meert. Na haar huwelijk met de befaamde klarinetvirtuoos Joseph Blaes liet ze zich Blaes-Meerti noemen. Samen met haar echtgenoot toerde ze door heel Europa.

Het Antwerps publiek was gul met zijn applaus. Later schreef Vieuxtemps in een brief aan een vriend over het enthousiaste onthaal dat hem in Antwerpen was te beurt gevallen. Hij kreeg niets dan lovende kritieken en de zangeressen van het koor hadden hem onder de bloemen bedolven: 'Depuis, ces triomphes se renouvelèrent à Paris, à Londres, à Berlin, à Vienne; je finis par m'habituer. Mais le seul qui m'ait arraché des larmes, c'est celui qui m'est arrivé à Anvers; c'est à lui que je suis redevable de ma longue et brillante carrière.'

Het feestprogramma was dagenlang goed gestoffeerd met koor- en harmonieconcerten, militaire défilés, volksbals, vuurwerk, regatta's, volksspelen, cavalcades, tentoonstellingen en toneel. De rederijkerskamer 'De Olyftak' gaf zelfs Vlaamse toneelvoorstellingen in het Théátre royal. Alleen de Belgische zomer bleef voor spelbreker spelen. Op 18 augustus klaagde Den Antwerpenaer: 'Men bejammerd algemeenlyk het slegt weder dat onze feesten komt hinderen; zonder dezen toeval zouden de Rubensfeesten welligt de schoonste geweest hebben welke onze stad ooyt gevierd had.' De decoraties hingen er na dagenlange regen maar verwaterd bij.

Wat na alle problemen op de slotdag 25 augustus de apotheose had moeten zijn, verliep toch een beetje in mineur: de onthulling van het voorlopige plaasteren beeld. Toch werd er geestdriftig gespeecht en klonk er opnieuw een nieuwe compositie: Hymne chanté à l 'inauguration du monument élevé à Rubens, paroles de M.E. Buschmann; musique de M. A. Bessems. De Antwerpse componistviolist Antoine Bessems (1806-1868) maakte toen als orkestviolist en 'chambrist' een mooie carrière in Parijs, waar hij tot de vriendenkring van Hector Berlioz behoorde. Met Grisar en Bessems had Antwerpen zijn muzikale zonen uit Parijs teruggeroepen. Naast de al genoemde gelegenheidswerken, verschenen er nog meer Rubens-composities van componisten die hun graantje van de Rubens-gekte wilden meepikken. Zo publiceerde de Brusselse componist, liedbegeleider en zangleraar Jules de Glimes bij Schott de Grande valse des fêtes de Rubens. En voorts zorgden de Sinjoren zelf voor een hele reeks spotliederen op de moeilijkheden rond de 'ontbloting' van het beeld.

Rubens’ lijdensweg

En die moeilijkheden hielden na de slotdag van de Rubens-feesten niet op. Vooral het tweedaagse muziekfestival had een financiële put geslagen en de organiserende Société des Sciences, Lettres et Arts d'Anvers in ademnood gebracht. Kort na de feesten zou de vereniging trouwens de boeken toedoen. Maar ook de stedelijke overheid had zwaar geïnvesteerd (meer dan 100.000 fr.). Toen het bronzen beeld eindelijk in mei 1841 vanuit Luik op het Walburgplein toekwam, kon de factuur niet betaald worden. De schuldeisers dreigden het beeld in beslag te nemen en te laten smelten. In afwachting van een oplossing werd Rubens' afgietsel dan maar in een loods op het plein bewaard. Ook het plaasteren beeld stond al een tijdje in een houten staketsel omdat het door baldadige voorbijgangers én de weersomstandigheden danig gehavend was. Het stadsbestuur plaatste er zelfs een wachter bij.

In september 1841 werd een nieuwe geldomhaling georganiseerd, maar die bracht niet genoeg op. Van de tussentijd maakte men wel nuttig gebruik om een andere locatie te zoeken. Er was twijfel tussen de Meir en de Groenplaats, maar ten slotte besliste de gemeenteraad op 22 april 1843 om de Groenplaats als definitieve bestemming te kiezen.

Maar nog was Rubens' lijdensweg niet achter de rug. Bij het transport naar de Groenplaats zakte een van de wielen van de paardenkar in een diepe put, - de Groenplaats ligt boven een kerkhof en de ondergrond stak dus vol holtes en nissen. Gelukkig was het beeld goed vastgesjord en raakte het niet beschadigd. Eindelijk, op 9 augustus, bij het krieken van de dag, werd Rubens op zijn sokkel gehesen. Dit delicate manoeuvre verliep vlekkeloos, dankzij het toezicht van ene Charles Durand, 'sasmeester der bassins.' En weer klonk er een hele dag muziek, in uitvoeringen door de korpsen van het rode Linie en van de Jagers en door de muziekverenigingen Société d'Harmonie en Orphée.

Maar wat was nu het favoriete deuntje van Rubens, door Kennis in zijn cantate verwerkt? Was het een danswijsje uit de Danserye van Tylman Susato? Een van diens Amoureuse liedekens, zoals Myn herteken is my heymelic wuyt ghetoogen of Int midden van de meye? Een chanson van Orlandus Lassus? Meer dan waarschijnlijk heeft hij in de kathedraal John Bull horen spelen, - werd hij bekoord door een van diens orgelfantasieën? Of is tijdens een van zijn reizen een melodie in zijn hoofd blijven hangen? Iets van Claudio Monteverdi? Van een Spaanse componist? Of gaat het simpelweg om een 'Fabulierung' van Kennis? Intensief speurwerk heeft niets opgeleverd. Programma’s noch krantenverslagen geven het antwoord. Ook het Rubenianum bracht geen oplossing. En zolang de partituur zoek is, blijft het raden wat Rubens tijdens het schilderen neuriede.