Höflich-uitgave: Vlaanderens kunstroem - Rubenscantate (1877)
Het muzieknationalisme voelde de behoefte om beelden uit eigen streek en eigen geschiedenis te bezingen. Naast natuurbeschrijvingen waren ook vrijheidsstrijders, schrijvers en schilders populaire onderwerpen. In Vlaanderen waren vooral schilders het voorwerp van de negentiende-eeuwse heldencultus. Zij werden muzikaal geëerd door uiteenlopende componisten als Albert Grisar (Ouverture voor de Rubensfeesten van 1840), Jean Simon Eykens (La gloire de Rubens, 1840), Florimond Van Duyse (de operette Teniers te Grimbergen, ca. 1860), Hendrik Waelput (Memlinc-marsch en de Memlinc-cantate, 1871), Jan Blockx (Rubensouverture, 1877), Emile Wambach (de cantate Ode aan Rubens, 1877 en de opera Quinten Massys, 1899), Karel Mestdagh (Van Eycks Marsch) en natuurlijk Peter Benoit met het prototype van de huldigingscantate: Vlaanderens Kunstroem (1877), beter bekend als de Rubenscantate.
In Antwerpen stond de figuur van Pieter Paul Rubens (1577-1640) symbool voor de welvaart en de praal van de stad. Hij was het voorwerp van collectieve trots en werd dan ook bij elke gelegenheid gefêteerd: in 1827 bij de tweehonderdvijftigste verjaardag van zijn geboorte, in 1840 bij de herdenking van de tweehonderdste verjaardag van zijn dood, in 1843 toen zijn standbeeld (door Willem Geefs) op de Groenplaats werd gezet en in 1877, het derde eeuwfeest van zijn geboorte.
Het is voor de grootse festiviteiten van 1877 dat Peter Benoit op tekst van dichter Julius De Geyter (1830-1905) een gelegenheidscantate componeerde. Dat de figuur van Rubens in de hele festiviteiten soms maar een voorwendsel was om de stad Antwerpen, en bij uitbreiding Vlaanderen, te roemen, blijkt uit De Geyters gedicht waarin Rubens helemaal naar de achtergrond verdrongen is. Zijn naam valt in de hele tekst maar één keer en dan nog zijdelings in de frase 'Moeder van Rubens', waarmee de stad Antwerpen werd bedoeld (al is Rubens in Siegen geboren). Op het manuscript noteerde Benoit als titel trouwens Vlaanderens kunstroem, pas bij latere uitgaven werd de titel Rubenscantate toegevoegd. In zijn gedicht volgt De Geyter een klassieke driedelige indeling. Het eerste deel beschrijft de aankomst van de zustersteden en de werelddelen die Antwerpen huldigen als Rubens' moeder. Afgesloten wordt er met een Lofzang aan de Oudheid. Na die antieke bloeiperiode van het kunst- en geestesleven begint het tweede deel met een lamento over een lange en donkere periode van neergang, waarna de vrijheid bevochten werd ("Waar klonk het eerste lied der vrijheid: in Vlaanderen!"). Ook het slotdeel steunt op het contrast tussen overheersing en vrijheid. De slotboodschap, onder het motto 'Vrijheid en kennis, de kunst is uw kroon', is een pacifistische oproep tot vreedzaam samenleven: "Vorsten, geen zwaerd aan de zij meer gegord! / Volken, geen volk meer in rampen gestort! / Wilden, geen bloed meer uit schedels gedronken! / Allen zij plaats in het zonlicht geschonken! / Vrij zij de Mensch, waar hij zwerft, waar hij huist / Vrij, als waar de Schelde bruist!".
Benoit kreeg de opdracht van het Antwerpse stadsbestuur om een gelegenheidscantate te componeren pas in februari 1877, terwijl het werk al op 18 augustus moest worden uitgevoerd. Wetende dat het werk door amateur-koristen moest worden uitgevoerd en de repetities dus tijdig moesten beginnen, moet Benoit aan een koortsachtig tempo hebben gewerkt.
Voor de appreciatie van het werk is het belangrijk voor ogen te houden dat de cantate niet voor de concertzaal is geschreven, maar voor een uitvoering in open lucht op de Antwerpse Groenplaats (het plein, dicht bij de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, waar het standbeeld van Rubens staat). Dat beïnvloedde grondig het concept en de realisatie van het werk. Vooreerst de bezetting: een uitgebreide blazerssectie met toevoeging van saxofonen en - vanop de kathedraal - zes Thebaanse trompetten (die volgens een recensent wisten in te vallen 'avec une justesse incroyable', dankzij 'un fil électrique avec le chef d'orchestre'). Benoit gebruikt ook geen zangsolisten, wél een kinderkoor en een omvangrijk vierstemmig gemengd koor. De uitvoering in open lucht verklaart ook de overwegend homofone koren (slechts een enkele keer canonisch); de unisono's; de koorrecitatieven; de eenvoudige, maar meeslepende lyriek; de dramatische effecten; de kleurrijke, op contrasten gebouwde orkestratie; de fanfares en sonnerieën en de aanduidingen zoals 'verhalend voor te dragen'. Kortom, de boodschap moest klaar en duidelijk overkomen.
Volgens ooggetuigen heeft de cantate bij de eerste uitvoering op 27 augustus 1877 onder de leiding van de componist een grote indruk gemaakt. Vlaanderens Kunstroem is dan ook een romantisch panorama waarin met een goed gevoel voor timing en contrast verschillende kleurrijke taferelen passeren. Benoit toont zich hier ook van zijn melodieuze kant en weet bovendien de koorblokken goed te differentiëren (zo krijgen de werelddelen, die als allegorische personages optreden, elk een eigen sonoriteit). De eisen van het genre brengen natuurlijk ook hun beperkingen mee. De romantisch-nationalistische sfeer van hulde en triomf, inherent aan het genre, zorgt bij momenten wel voor een grote nadrukkelijkheid. Alleszins werd de Rubenscantate een van Benoits populairste werken en oversteeg het de gelegenheid waarvoor het werd gecomponeerd: het werk werd nadien nog verschillende keren uitgevoerd, ook over de grenzen. Misschien werd de verdienste van het werk nog het best verwoord door Benoits collega Adolphe Samuel (1824-1898): "Cette cantate prouve qu'il est possible de faire dès à présent, de l'art populaire dans la haute acception du mot, sans sortir du domaine du grand art."
Herdruk van een exemplaar uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen.
Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 555, 2010].