Ga verder naar de inhoud

Baron d’Hoogvorstcantate (1893) - bij de 'her’creatie in Meise en Merchtem [2015]

Luc Vertommen

De feestcantate

Tot een stuk in de 20ste eeuw was het in ons land de gewoonte dat een belangrijke wereldlijke of kerkelijke plechtigheid werd opgeluisterd met een speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde feestcantate. In de grote steden beschikte men over de middelen om dergelijke opdrachten toe te vertrouwen aan professionele koren en orkesten. Op het platteland bestond ook de behoefte om deze feestelijke momenten uit het gemeenschapsleven luister bij te zetten. Men deed daarbij in de eerste plaats beroep op uitvoerders uit eigen streek; voor de begeleiding van de plaatselijke koorzangers (én ‘gelegenheidszangers’) deed men beroep op de plaatselijke harmonie of fanfare.

August De Boeck

In de periode van het componeren van de Baron d’Hoogvorstcantate stond August De Boeck nog aan het prille begin van zijn loopbaan als componist. De Boeck was in die periode voornamelijk bekend als organist en pianoleraar. In Merchtem was hij vanaf de dood van zijn vader in 1892 tot 1895 organist aan de O.L.V.-ter-Noodtkerk. In 1894 werd hij tevens organist aan de Sint-Bonifaciuskerk te Elsene. Beide opdrachten brachten hem ertoe om ook een aantal religieuze werken te componeren voor de plaatselijke koren en dit maakte hem vertrouwd met de mogelijkheden van een landelijk kerkkoor.

Wanneer hij zijn voormalig leraar Benoit Vereertbrugghen (1838-1883) na diens dood vervangt als pianoleraar aan de kostschool Lindemans te Opwijk, componeert hij ook kleinere werken voor de school (waaronder zijn eerste cantate Veld en Stad uit 1891), die ter gelegenheid van de prijsuitdeling werden uitgevoerd.

In 1889 leert hij in Brussel Paul Gilson kennen. Net als Gilson maakt De Boeck in zijn jeugdjaren kennis met de plaatselijke fanfare. De Boeck wordt vanaf 1880 vermeld als lid van fanfare Concordia uit Merchtem en hij componeert zijn eerste composities (waaronder het bekende Pasquinade) voor deze vereniging.

Als componist is het nog wachten op zijn eerste beperkte successen in Brussel bij de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (Lange Nelle en Africa in 1897) en zijn debuut in Antwerpen tijdens de Volksconcerten (La Ronde du Sabbat in 1893). Deze periode is er echter één met zeer veel creativiteit: zijn Dahomeese Rapsodie dateert uit juli 1893 en zijn balletmuziek bij La Phalène en de Symfonie in g, beiden uit 1896. Tussen 1891 en 1926 componeerde De Boeck drieëntwintig cantates (waarvan dertien met begeleiding van harmonie- of fanfareorkest) in een vrij eenvoudige stijl, zodat de ganse gemeenschap kon participeren; De Boeck hield daarbij rekening met de beperkte artistieke en financiële middelen. De Boeck volgde in zijn cantates ook de opvatting van Peter Benoit, die stelde dat de sociale betrokkenheid van het volk gestimuleerd wordt door het samen zingen en het samen musiceren. De Boeck kende bovendien zeer goed de beperkingen en de mogelijkheden van een plaatselijk parochiekoor, harmonie of fanfare. Zijn pragmatische kennis van het amateurmuziekleven komt daardoor tot een unieke vorm binnen zijn oeuvre: de cantate voor en door het volk.

Voor het volk van Meise

De meeste cantates van August De Boeck waren gelegenheidswerken die hij op bestelling componeerde. De opdracht voor de Baron d’Hoogvorstcantate kwam vanuit de gemeente Meise, die als dankbaarheid voor haar populaire burgemeester Baron d’Hoogvorst een standbeeld liet ontwerpen. De onthulling van het standbeeld van beeldhouwer Jean Laumans en de creatie van de cantate vonden plaats op 24 september 1893. Uitvoerders waren de plaatselijke koren, kinderstemmen en de fanfare Concordia uit Meise. De tekst van deze cantate in drie delen voor kinderkoor, gemengd koor en fanfare is van Jan De Smedt, boezemvriend van De Boeck en eveneens afkomstig uit Merchtem. Met veel geestdrift werd de cantate op 22 september 1930 opnieuw uitgevoerd door de fanfare Concordia, ditmaal onder leiding van August De Boeck zelf.

De Baron d’Hoogvorstcantate groeit ver boven de gelegenheid uit waarvoor ze geconcipieerd werd. Het is een volwaardige cantate die de artistieke waarde, het volks karakter en de didactische vaardigheden van de componist ten volle uitdrukt.

De creatie van 1893

Over de creatie van de Baron d’Hooghvorstcantate op 24 september 1893 kunnen we het volgende vermelden: "Nimmer werd een feest met zoveel enthousiasme voorbereid. De muziekmaatschappijen en de zangkoren die de cantate van meester August De Boeck moesten inoefenen en allen die een taak toegewezen kregen werden door geestdrift meegesleept. Een kiosk werd op het dorpsplein eerder opgebouwd, en er werd voor deze bijzondere dag nog vlug een podium opgetimmerd waarop voorname genodigden zouden plaatsnemen. De bevolking was vol nieuwsgierige verwachting hoe hun oud-burgemeester Baron d’Hooghvorst in beeld zou worden gebracht.’ ‘Na de feestrede van burgemeester Van Dievoet werd de cantate uitgevoerd van meester August De Boeck op een tekst van de heer De Smedt, eveneens uit Merchtem. De koorvereniging, de fanfare en een groep jonge meisjes oogsten zeer veel succes met de uitvoering."

Inhoud van de cantate

In het eerste deel stellen de mannenstemmen de figuur van baron d’Hoogvorst voor als adellijke zoon. De familie d’Hoogvorst behoorde tot de adellijke kringen van Zuid-Nederland. Als oudste zoon erfde baron Emmanuel Van der Linden d’Hoogvorst (1781-1866) de titel en het rijke bezit van zijn vader na diens overlijden in 1806. Hij verbleef vaak op het voorouderlijk kasteel in Meise en was van 1807 tot aan zijn dood in 1866 burgemeester van Meise. De meisjesstemmen bezingen de pracht van de natuur in het landelijke Meise, waarna de mannenstemmen Baron d’Hoogvorst plechtig welkom heten in hun gemeente.

In het tweede deel geeft De Boeck het historische tafereel weer waarin baron d’Hoogvorst als burgemeester van Meise de heropbouw financierde van 32 huizen die na de brand van 1826 waren verwoest. Terwijl het dorp volledig in puin ligt en de brand nog lijkt na te smeulen, vragen de vrouwen zich af wie hun tranen zal kunnen stelpen. Baron d’Hoogvorst, ‘vriend der armen’, zal Meise opnieuw opbouwen. Het kinderkoor bezingt de mildheid en tederheid van de baron.

In het plechtige derde deel wordt baron d’Hoogvorst voorgesteld als het hoofd van de burgerwacht en wordt zijn rol bij de onafhankelijkheid van België muzikaal weergegeven. Tijdens de roerige augustus- en septemberdagen van 1830 had België behoefte aan orde, tucht en vertrouwen. d’Hoogvorst werd omwille van zijn patriotisme verkozen tot bevelhebber van de ‘garde civique’ en maakte vanaf september 1830 deel uit van het Voorlopig Bewind. In 1831 werd hij tot opperbevelhebber van de Burgerwacht benoemd.

122 jaar na datum: de restauratie van het manuscript

Tijdens het leven van De Boeck waren zijn cantates het meest bekende en succesvolle genre dat hij heeft beoefend. De uitvoeringen van zijn cantates brachten telkens honderden uitvoerders en een publiek van duizenden mensen op de been. Nog meer dan bij zijn andere composities voor koor en blaasorkest zijn in de uitvoeringspraxis de cantates (ten onrechte) het meest vergeten en ondergesneeuwd, en worden ze sinds de jaren 60 nog maar zelden uitgevoerd.

Een voorname reden voor die vergetelheid is zeker dat de meeste cantates onuitgegeven bleven. Bovendien is de toestand van het nog beschikbare muzikale materiaal een goede illustratie van de vaak bedenkelijke staat van zijn nalatenschap.

Het manuscript van 118 pagina’s (dat zich in het August De Boeckfonds van het Letterenhuis te Antwerpen bevindt) werd voor de gelegenheid van de concerten [17 en 31 oktober 2015] gerestaureerd en opnieuw speelklaar gemaakt en uitgegeven door Luc Vertommen. Hij reconstrueerde nauwgezet noot per noot (en zonder één noot aan het handschrift van De Boeck te wijzigen!) deze partituur voor fanfare (in die tijd zonder saxofoons) en koren. Samen met componist Jan Goovaerts zorgde hij ook voor een speelbare pianoreductie die sinds de creatie in 1893 was verloren gegaan.

Bewerking: Annelies Focquaert (SVM), september 2015.

Vertommen, L.: Baron d’Hoogvorstcantate (1893) [bij de 'her’creatie in Meise en Merchtem, 2015].