Ga verder naar de inhoud
  • 3 Morceaux de Fantaisie, op. 2
  • Scherzo en ut mineur, op. 3

Edgar Tinel begon zijn carrière als pianist-componist. Aan het Conservatoire Royal van Brussel studeerde hij piano bij Jean-Baptiste Michelot, Alphonse Mailly en de Wagneriaan Louis Brassin. Na in 1873 zijn eerste prijs te hebben behaald, maakte hij als pianovirtuoos een korte carrière die hem bracht tot in Aken en Londen. Ondertussen volgde hij contrapunt en fuga bij Hubert Ferdinand Kufferath (een leerling van Mendelssohn) en compositie bij directeur François-Auguste Gevaert. Gezien zijn (korte) pianistencarrière ligt het voor de hand dat Tinel in die vroege periode heel wat pianomuziek schreef. Twee van die vroege werken werden hier gebundeld: 3 Morceaux de Fantaisie, op. 2 en Scherzo en ut mineur, op. 3.

Tinel componeerde 3 Morceaux de Fantaisie, op. 2 in Brussel tijdens de winter van 1873-1874, met als delen Papillon, Le Soir en Adieu. Zijn zoon, de musicograaf Paul Tinel, beschreef later dit juveniele drieluik met verwijzingen naar Shakespeareaanse bovennatuurlijke figuren, de landschappen van Jean-Baptiste Corot en de melancholie van Frédéric Chopin: "Les deux premiers sont moins des pages descriptives que des pages d’atmosphère. La volubilité du trait, la grâce souple, agile et capricieuse, les vives échappées de lumière qui font scintiller le tissu léger de la phrase nous proposent l’évocation de je ne sais quel jeu féerique où il y a du Puck et de l’Ariel. Dans Le Soir, c’est le charme doux et profond des paysages de Corot que l’on goûte, et l’Adieu, qui regarde du côté de Chopin, a la mélancolie d’un lied élégiaque."

Deze uitgave droeg Tinel op aan Georgina Weldon, die hij in september 1874 had leren kennen bij ene Franz Müsch, een gemeenschappelijke vriend. "The disastrous Mrs. Weldon" - zoals een biografie uit 2000 haar bestempelt - was een amateurzangeres die vooral herinnerd wordt omwille van haar woelige relatie met de negentien jaar oudere Charles Gounod. Tinel en Weldon vonden elkaar precies in hun gemeenschappelijke belangstelling voor Gounod; "l’intimité s’établit entre eux deux", zoals zoon en biograaf Paul Tinel het verwoordde. Tinel zou een sentiment voor Weldon ontwikkelen, een eigenaardige mengeling van bewondering, affectie en medelijden (dat laatste wanneer ze over haar problemen met Gounod vertelde). Ze moeten contact hebben gehouden, want op 2 juni 1876 inviteerde Weldon hem om twee (!) weken later op haar ‘scéance musicale’ in Londen te musiceren. Ze vroeg hem een van haar favoriete stukken uit te voeren, met name een fantasie voor piano en orkest van ene John Urich - een Duitse componist die in Engeland werkte - gebaseerd op de ballade The sands of dee van haar vriend Fred Clay. Het was een onmogelijk stuk waarin de componist de pianistieke moeilijkheden op elkaar had gestapeld. Tinel kreeg het ongepubliceerde werk op vijf dagen in de vingers én in het hoofd en trok naar Londen. Met veel succes vertolkte hij op 17 juni het stuk in een volgelopen St. James’s Hall.

In de Engelse hoofdstad kende hij mooie dagen. En hij zal zich zeker niet verveeld hebben, zoals blijkt uit zijn autobiografische geschriften: "Arrivé en Angleterre, je ne songeais plus guère à ce morceau; Georgina et le fantastique Londres me prenaient, à ma profonde joie, tout mon temps."

Toch raakte ook zijn relatie met de temperamentvolle Weldon bij momenten zwaar getroebleerd: "La Weldon et moi, nous avions furieusement commencé à ne plus nous entendre: il n’y avait plus que de discussions entre nous! Parfois il me semblait que cette femme était folle!"

Vooral de manier waarop ze een muziekschool voor weeskinderen leidde, stuitte Tinel tegen de borst ("profondément immoral"). Toch toonde hij begrip voor haar gedrag: "Pauvre femme! elle est cependant plus à plaindre que coupable!... je crois que tout ce qui est arrivé entre elle et Gounod lui aura tourné la têteOui, pauvre femme! pauvre grande artiste! J’ai pitié de vous car vous devez vous sentir malheureuse au-delà même du désespoir!"

Tijdens zijn drie weken durend verblijf in Londen schreef Tinel zijn verloofde Emma Coeckelbergh enkele brieven vol interessante en schattige details. Zo logeerde hij er in het huis van Charles Dickens, dat Weldon had gekocht. Dat zal hem geplezierd hebben, want hij was een gretig lezer van Dickens’ boeken. In Westminster Abbey ging hij de graven van Dickens en Georg Friedrich Händel bezoeken, maar delen van de stad rond de Thames boezemden hem schrik in.

Tinels opus 3 is het Scherzo en ut mineur, gecomponeerd in Brussel tijdens de zomer van 1875. Gecomponeerd in de traditie van Chopin en Schumann is dit scherzo "si remarquablement écrit, si avantageusement virtuose qu’on s’étonne de ne pas le voir figurer sur les programmes, surtout ceux des concerts", zoals de musicoloog Ernest Closson het verwoordde (geciteerd door Paul Tinel). Het scherzo wordt verder gekenmerkt door een lyrisch elan en een attractieve afwisseling tussen majeur en mineur (vooral in het trio). De componist droeg het werk op aan Eleonore Coeckelbergh, vermoedelijk de zus van zijn verloofde.

Bibliografie:

Paul Tinel, Edgar Tinel: le récit de sa vie et l’exégèse de ses oeuvres de 1854 à 1886, Bruxelles: Lombaerts, 1923.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 594, 2014].