Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Amberes 1961. Portrait of my city

Jan Dewilde en Marike Van Dijk

Jazzsaxofonist en -componist Jack Sels was, op enkele pianolessen na, een autodidact, met als belangrijkste leermeester de fenomenale platencollectie die hij in zijn jonge jaren had aangelegd. Het waren vooral de opnamen van Lester Young die de jonge Sels als tenorsaxofonist op weg hebben gezet. Daarnaast had ook het concert dat de Dizzy Gillespie Big Band op 18 februari 1948 speelde in de Cercle Royal Artistique in Antwerpen een enorme impact op de jonge Sels. Ook de legendarische Birth of the Cool-sessies van het nonet van Miles Davis waren bepalend voor zijn verdere ontwikkeling. Die modellen verklaren waarom Sels aan het begin van zijn carrière grote ensembles oprichtte, zoals in 1949 de All Stars Bop Orchestra, waar toen ook de jonge Toots Thielemans in meespeelde, en het Jack Sels Chamber Music Orchestra. In 1951 trok hij naar Duitsland om er voor de Amerikaanse troepen op te treden en na zijn terugkeer in Antwerpen trad hij op in kelderkroegen, danstenten en jazzclubs. In die jaren speelde hij ook met sterren als Nat King Cole en in 1959 kreeg hij de kans om in Brussel met zijn idool Lester Young te spelen. Ondertussen maakte hij voor de BRT, de openbare omroep, radioprogramma’s over jazz en maakte hij arrangementen voor de saxsectie van het BRT-jazzorkest, die dan optrad onder de naam Saxorama. Naarmate rockmuziek jazz naar de achtergrond verdrong, werden de optredens steeds minder, zodat hij vanaf 1963 noodgedwongen aan de slag moest als havenarbeider. Zijn laatste grote optreden speelde hij in 1966 op Jazz Bilzen, maar toen sukkelde hij al met zijn gezondheid. Op 21 maart 1970 zou hij plots overlijden aan een hartaanval, hij was pas 48 jaar.

Ondanks zijn grote talent zou hij niet in het buitenland doorbreken, in tegenstelling tot leeftijdsgenoten als saxofonist Bobby Jaspar, gitarist René Thomas of Toots Thielemans. Hij heeft heel wat arrangementen en composities nagelaten, voor kwartet, bigband en (kamer)orkest, waaronder dit symfonisch gedicht Amberes.
Een groot deel van zijn composities en van zijn archief wordt bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.

Jan Dewilde

Jack Sels wijdde deze zesdelige suite aan de stad Antwerpen – Amberes is de Spaanse naam voor Antwerpen – waar hij het grootste deel van zijn leven doorbracht. Sels, een kleurrijke figuur, was een van de belangrijkste jazzmusici van deze stad.

De suite opent met The city waltz, een larghetto voor de strijkerssectie van het orkest. Deze trage wals begint met een opeenvolging van ambivalente akkoorden, samengesteld uit twee tritonusintervallen. Aanvullend speelt de contrabas korte, fragmentarische pizzicatofiguren die ook op de tritonus zijn gebaseerd, wat het geheel een mysterieuze klank geeft. De frequente versnellingen en vertragingen bezorgen dit deel dan weer een grillig karakter. Gaandeweg, na drie fermates, wordt de muziek steeds tonaler, om te eindigen met een gospelachtige stemvoering.

Ook het korte tweede deel is uitsluitend voor de strijkers bestemd. Souvenirs in stone begint met een tonaal klinkende melodielijn in de altviolen, die enkele keren door de verschillende strijkers wordt herhaald in een steeds dichter wordende stemvoering. In contrast hiermee spelen de eerste en tweede violen in de tiende maat een eenstemmige melodielijn met typische bebopkenmerken, namelijk het met chromatische voorhoudingen versieren van een drieklank. Na deze eenstemmige passage wordt de hoofdmelodie opnieuw geïntroduceerd in maat 17, ditmaal met een zeer dichte harmonisatie. Diezelfde harmonisatie wordt herhaald in maat 21. Na een nieuwe melodie in de celli sluit dit deel af met de hoofdmelodie, die deze keer tutti unisono wordt gespeeld, met als slotakkoord een statisch dominantakkoord verrijkt met een none (9), undecime (#11) en tredecime (13), met de kwint in de bas, wat een vaak gebruikt einde is in de traditionele bigbandmuziek.

In het derde deel, Metropolis shout, wordt een oosterse sfeer gecreëerd, met ostinatofiguren in de strijkers en complementaire pizzicatofiguren in contrabassen en cello’s, terwijl in de tweede en derde vioolpartij een voortdurend doorlopende grondtoon en kwint worden gespeeld. Het vierde deel, Shopping broads, contrasteert sterk met het derde deel. Waar het derde deel oosters-mysterieus klinkt, beschrijft Sels dit deel als ‘licht als de stap van een mooie vrouw’. Dat wordt meteen duidelijk als de eerste, lieflijk geharmoniseerde melodie op ‘looptempo’ wordt ingezet in de blazers. De strijkers becommentariëren deze melodie met pizzicato- en shakes-noten met een zeer snelle vibrato. In het midden wordt, zoals in het derde deel, een wals ingezet, ditmaal met een metrische modulatie; de kwartnoot-triool wordt de kwartnoot in het nieuwe tempo, wat het geheel vertraagt. Daarna keert de 4/4-maat in het originele tempo terug. De initiële melodie in de blazers wordt herhaald en afgesloten met een aantal korte eenstemmige melodieën in zowel blazers als strijkers.

Songs of the river, het vijfde deel, opent met een wals en valt op door een groot aantal maatwisselingen, als was het een afspiegeling van de rivier met zijn verschillende stroomsnelheden. Het laatste deel van Portrait of my city, deel 6, is getiteld The work and march song. In de melodie (A) van dit korte deel worden er triolen tegen een begeleiding van 16de noten gespeeld. De blazers spelen een melodie in C en de strijkers begeleiden met een herhaalde ritmische figuur van een gepunte achtste en een zestiende noot, zoals vaker voorkomt in de traditionele blues. Nadien (B) worden de rollen omgedraaid: de violen spelen de melodie en de blazers nemen de rol van de begeleiding over. In de contrabassen, celli en altviolen wordt een ostinatomotief in kwartnoten gespeeld. Dit verandert in sectie C, waar een korte brugpassage wordt gespeeld, eerst door de strijkers en dan herhaald door de blazers. Na deze brug wordt de eerste melodie met lichte ritmische variatie gespeeld, opnieuw eerst in de blazers en vervolgens herhaald door de strijkers, met een subito lento die het einde ‘comme spiritual’ inluidt. De suite eindigt zoals een gospel, met een grote drieklank in C majeur (gekleurd door een d in de altviolen).

In Amberes zijn verschillende muzikale invloeden hoorbaar: bluesy melodieën worden afgewisseld met bebop-achtige lijnen en oosters geïnspireerde klanken, die men later ook aantreft in Far East suite (1967) van Billy Strayhorn en Duke Ellington. Men kan zich afvragen waar de inspiratie voor dit deel vandaan kwam. Waren het de havens – waar Sels op een gegeven moment werkte – met hun vele bezoekers van over de hele wereld? Het geheel geeft een kijkje in het verleden van Antwerpen, als de soundtrack bij het Antwerpen van 1961.

Marike van Dijk

Deze partituur werd uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw (www.svm.be) en Labo XIX&XX, een onderzoeksgroep van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Deze uitgave kadert binnen het onderzoeksproject ‘Jack Sels (1922-1970): “de witte neger van de dokken“‘. Marike van Dijk editeerde deze partituur op basis van de autograaf uit de Collectie Albert Michiels, die in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen bewaard wordt (KVC 211568).

Dewilde, J. en Van Dijk, M.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2537, 2017].