Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Au printemps, cinq morceaux de fantaisie pour le piano, op. 14

Jan Dewilde

Edgar Tinel studeerde piano aan het Conservatoire royal van Brussel bij Jean-Baptiste Michelot, organist-componist Alphonse Mailly en de Wagneriaan Louis Brassin. Nadat hij in 1873 zijn eerste prijs piano had behaald, schreef Maurice Kufferath (musicograaf, dirigent en operadirecteur): "Ceux de ma génération n’ont pas oublié la sensation énorme produite par lui aux concours de l’année 1873 où il obtint le premier prix à l’unanimité. Jamais on n’avait vu au Conservatoire un concours aussi brillant et tout de suite Edgar Tinel fut acclamé dans les concerts à Bruxelles, Gand, Anvers, Aix-la-Chapelle, à Londres. Son toucher était d’une limpidité, d’une clarté surprenante, sa technique remarquable, et le sentiment d’une élégante et charmante musicalité." Hierna maakte Tinel een korte carrière als pianovirtuoos, die hem inderdaad tot in Aken en Londen bracht. Ondertussen volgde hij contrapunt en fuga bij Hubert Ferdinand Kufferath (een leerling van Felix Mendelssohn-Bartholdy) en compositie bij directeur François-Auguste Gevaert.

Naast liederen schreef Tinel in zijn beginjaren verschillende pianowerken, zoals Trois morceaux de fantaisie op. 2 (1873-1874), Scherzo en ut mineur op. 3 (1875), Impromptu-valse et Chanson op. 7 (1875), Sonate en fa op. 9 (1875), Au printemps: cinq morceaux de fantaisie op. 14 (1875) en de Sonate pour piano à quatre mains op. 15 (1876) die deze periode afsluit. In 1877 won hij met de cantate Klokke Roeland de Prijs van Rome en daarna zou hij met uitzondering van Bunte Blätter op. 32 geen substantiële pianowerken meer schrijven.

De vijfdelige bundel Au printemps, gecomponeerd in april en mei 1877, opent met een plechtstatige Hymne die reminiscenties aan het Te Deum oproept. De hymne wordt aangeheven met twaalf maten ‘maestoso’ gespeelde akkoorden die dit openingsstuk in het midden en op het einde structureren. Joie en het scherzo Petites fleurs!, het tweede en derde stuk, ademen Tinels grote bewondering voor Robert Schumann, en meer in het bijzonder voor zijn Noveletten op. 21. Het eenvoudige en ingetogen Ave Maria grijpt terug naar de religieuze sfeer van het openingsstuk en contrasteert mooi met de afsluitende joyeuze Danse de paysans.

Op het Ave Maria na, heeft Tinel de stukken afzonderlijk van een opdracht voorzien. De Hymne is opgedragen aan Hugo Fisch, een medestudent aan het Brusselse conservatorium; Joie wijdde Tinel aan zijn pianoleraar Alphonse Mailly en Petites fleurs! aan de vrouw van Franz Müsch die op 25 september 1874 in Brussel een concert had georganiseerd waarop Tinel kennis maakte met de omstreden sopraan Georgina Weldon (ook gekend uit de Gounod-biografie). Van François Denis, aan wie het slotstuk is opgedragen, kon de identiteit niet achterhaald worden.

Deze bundel werd in april 1877 door Schott gepubliceerd; in 1910 volgde een tweede, door de componist gereviseerde editie.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 574, 2012].