Ga verder naar de inhoud

"Je suis fou! J'ai fait la connaissance de Brahms, et Brahms m'a parlé!" Zo noteerde een enthousiaste Edgar Tinel op 18 mei 1883 in zijn dagboek. Vier dagen later blokletterde hij in een brief: "C'EST LE PLUS GRAND HOMME DU SIÈCLE." Samen met enkele Belgische collega's had hij van 13 tot 16 mei het door Ferdinand Hiller geleide Niederrheinische Musikfest in Keulen bijgewoond. Dat prestigieuze Rijnfestival was voor zijn zestigste editie opgebouwd rond Johannes Brahms. Op de tweede dag begeleidde het 130 man sterke orkest, waaronder veel Belgische musici, Brahms als solist in zijn tweede pianoconcerto en op de slotdag werd hij toegejuicht als dirigent van zijn tweede symfonie. Voor Tinel een onvergetelijke ervaring. Een even ingrijpende belevenis als toen hij op zijn veertiende een uitvoering van de derde sonate van Robert Schumann meemaakte. De herinnering aan beide concerten zou hij zijn hele leven lang met zich meedragen. Brahms en Schumann waren Tinels lichtende voorbeelden. Hij noemde ze, samen met Bach, 'apostelen van het Ideaal'. Tinel was een van die componisten uit het einde van de 19de eeuw wiens idioom niet besmet was door het 'Wagnervirus'. Tinel erkende weliswaar Wagners genie, maar vanuit zijn streng-katholieke opvattingen verwierp hij diens opera's als amoreel. Wat hem overigens niet belette om bepaalde fragmenten te dirigeren.

Zoals Schumann en Brahms begon Tinel zijn carrière als pianist-componist. Aan het conservatorium van Brussel studeerde hij piano bij Jean-Baptiste Michelot, Alphonse Mailly en de Wagneriaan Louis Brassin. Na in 1873 zijn eerste prijs te hebben behaald, maakte hij als pianovirtuoos een korte carrière die hem bracht tot in Aken en Londen. Ondertussen volgde hij contrapunt en fuga bij Hubert Ferdinand Kufferath (een leerling van Mendelssohn) en compositie bij directeur François-Auguste Gevaert.

Als componist debuteerde Tinel met liederen en pianomuziek. Een van zijn vroege werken is een krachtige Sonate die hij aan Brassin opdroeg. In februari - maart 1885 componeerde hij de pianocyclus Bunte Blätter, twee bundels met telkens drie nummers. Hij deed dat op vraag van de Duitse muziekuitgeverij Breitkopf & Härtel, die van dan af een groot deel van Tinels œuvre zou publiceren en het enorme internationale succes van zijn muzikale hagiografie Franciscus (1886) ondersteunde. Tijdens het componeren van de Bunte Blätter was Tinel ernstig ziek. Bij momenten vreesde hij dat het afsluitende Adagio zijn zwanenzang zou worden. Maar Tinel genas en nog vooraleer hij in de Mariamaand op Lourdes-bedevaart vertrok, kon hij het werk aan zijn uitgever bezorgen. Aanvankelijk wou hij zijn nieuwe compositie opdragen aan Brahms, maar uiteindelijk koos hij voor Theodor Kirchner. Deze Duitse organist-componist frequenteerde de kring rond Schumann en zijn orgelspel wekte de bewondering van Liszt en Wagner. Tinel was vooral onder de indruk van Kirchners pianocomposities en zag in hem niet minder dan "le plus profond poète du piano de tous les temps". Toen Kirchner later door zijn excentrieke levensstijl aan lager wal raakte, vormde Tinel een steuncomité en bracht hij geld bijeen voor zijn onfortuinlijke collega.

Bunte Blätter, een Schumanneske titel, is een caleidoscopische suite waarin elk van de zes stukken een uitgesproken karakter heeft. De eerste bundel begint met een krachtige Mars die energiek en stevig geritmeerd op stap gaat om dan, met het thema van het trio, een mooie, in triolen uitwaaiende melodie te ontmoeten. Na een gracieus Scherzino sluit een teder en geraffineerd Allegretto het eerste boek af. Een gracieus, naar Schumann verwijzend Menuet opent de tweede bundel, waarna een koortsachtig Appassionato volgt, om tenslotte af te sluiten met een somber en elegisch Adagio in c klein, dat een echo van het De profundis laat horen.

De Bunte Blätter werden op 31 augustus 1885 in de Mechelse Stadsfeestzaal gecreëerd op een feestzitting naar aanleiding van het tienjarige bestaan van het Davidsfonds. Op dat zelfde concert klonk ook Klokke Roeland, de cantate waarmee Tinel in 1877 de Prijs van Rome had behaald.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 559, 2011].