Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Choses d'âme van Maria Matthijssens

Jan Dewilde en Hannah Aelvoet

Deze populaire componiste werd geboren als Marie Schewyck, maar na haar huwelijk op 30 augustus 1881 met de architect George Matthyssens ging ze met de naam van haar echtgenoot door het leven.

Ze studeerde bij grote namen uit het Antwerpse muziekleven, zoals Jan Blockx, Emile Ergo, Emile Wambach en Flor Alpaerts. Volgens een brief uit 1914 aan de tekstschrijver Lambrecht Lambrechts speelde ze als kind al goed piano en had ze een mooie sopraan. Als zangeres trad ze op in Antwerpen en Brussel, maar ze zou zich vooral als componiste profileren. In 1898 publiceerde ze een bundel van twaalf liederen bij Schott Frères in Brussel en begin 1899 organiseerde de Antwerpse Cercle artistique et littéraire een concert dat bijna volledig aan haar werk was gewijd. Le Guide musical van 22 januari 1899 schreef over haar liederen: ‘Elles sont d’une forme gracieuse et distinguée, et faites pour plaire. Elles n’ont pas les grandes envolées des lieder de Schubert, de Schumann, de Robert Frantz et de Brahms; elles se rapprochent plutôt des mélodies de Gounod et de Massenet. Les mélodies de Mme Matthyssens ont aussi le mérite d’être fort bien écrites pour la voix et d’être bien prosodiées.’ Matthyssens zong toen zelf enkele van haar liederen. Voor haar Franse liederen koos ze teksten van onder anderen Léon Solvay, Gustave De Graef of Marguerite Coppin. Een zeldzame keer schreef ze zelf de tekst, zoals voor Bouderie (‘Petit poëme en prose pour ténor’) of Chant d’hyménée(opgedragen aan haar kinderen).

Maar Matthyssens zou vooral naam maken als componiste van volkse liederen op Nederlandstalige teksten. Helemaal in de lijn van de vele, druk bijgewoonde liedavonden die in het begin van de twintigste eeuw door cultuurorganisaties als het Willemsfonds, Davidsfonds en het Algemeen Nederlands Verbond (ANV) werden georganiseerd, schreef ze heel wat ‘liederen in de volkstrant’. Haar lied Prins karnaval (tekst van Willem Gijssels) werd door het ANV bekroond en was vóór de Eerste Wereldoorlog het lijfstuk van de Brusselse ANV-liederavonden. Nóg populairder was het vrolijke Schoentje lap! (tekst van Ernest De Weert), dat in 1909 de eerste prijs kreeg in de liedwedstrijd van de stad Antwerpen. De melodie werd gespeeld op de beiaard van de Antwerpse kathedraal en de stokerij F.X. De Beukelaer maakte met het lied reclame voor het kruidenlikeur Élixir d’Anvers. Maar het langst bleef Matthyssens doorleven met het lied Omdat ik Vlaming ben (tekst van Lambrecht Lambrechts), een lied dat tot lang in de twintigste eeuw op vele Vlaamse manifestaties werd gezongen.
Naast vele liederen componeerde Matthyssens ook enkele orkestwerken (met titels als Feestgalm, Suite de ballet, Impromptu, Souvenir de village), pianostukken, kamermuziek, koren en zangspelen (Le sire du coucou en Reine de Mai, dat in Antwerpen en Gent werd opgevoerd).En niettegenstaande haar composities werden gepubliceerd door diverse uitgeverijen als Schott, Katto, Breitkopf & Härtel, Janssens, Faes, De Vlaamsche Muziekhandel en de Parijse muziekuitgeverijen Pitault en Colombier, presenteerde ze zich zelf niet als een professionele musicienne. Zo schreef ze over zichzelf: ‘Mme Matthyssens n’est pas professionnelle; elle est mère de famille et adore son foyer. Elle cultive l’art de la musique essentiellement comme art d’agrément.’

Matthyssens vluchtte voor de Eerste Wereldoorlog naar Engeland. In Londen werd haar laatste werk uitgevoerd: het patriottische Jamais, op tekst van de Belgische volksvertegenwoordiger Antoine Borboux. Op 31 juli 1916 overleed ze. Sommige kranten vermelden dat ze aan de gevolgen van een ziekte overleed in Teddington bij Londen, terwijl andere bladen beweren dat ze ‘bezweek aan een overval te Londen’ (Het Vlaamsche Nieuws, 12 augustus 1916).

Voor haar fraai uitgegeven liedbundel Choses d’âme bundelde Matthyssens liederen op gedichten van Gustave De Graef (1852-1932). De tekstdichter, de illustratoren van de bundel en de personen aan wie de liederen werden opgedragen geven samen een mooi beeld van de kunstkringen die Matthyssens frequenteerde. De illustratie voor het voorplat werd gemaakt door de beroemde Antwerpse schilder Jan Van Beers die carrière maakte in Parijs en de liederen werden geïllustreerd door Théophile Lybaert, Louis Van Engelen, Georges Van Nuffel, Constant Cap, Jos Schippers (over wie Gustave De Graef een monografie publiceerde), Alfons De Clercq en Marie Antoinette Marcotte.

- De liederen zijn opgedragen aan:
- Madame P. Carteron: echtgenote van Pierre Carteron, consul-generaal van Frankrijk in Antwerpen
- Madame Flavigny-Thomas: sopraan, in de jaren 1880-1890 verbonden aan het Théâtre Royal d’Anvers
- Monsieur Jean Bourbon de l’Opéra-Comique: Franse bariton die tussen 1904 en 1910 grote successen
kende in het Théâtre de la Monnaie in Brussel
- Mademoiselle Irma Collini: sopraan die tijdens het seizoen 1900-1901 verbonden was aan de Muntschouwburg
- Mademoiselle M. Aerts: niet geïdentificeerd
- Madame Jan Van Beers: echtgenote van de schilder Jan Van Beers
- Monsieur Henry Fontaine: Vlaamse bas, verbonden aan het Koninklijk Vlaams
Conservatorium en de Vlaamse Opera in Antwerpen
- Mademoiselle M. Van Dyck, du Théâtre de la Monnaie: zangeres, dochter van
Wagnerzanger Ernest Van Dyck en Augusta Servais

Matthyssens heeft enkele van deze liederen georkestreerd.

Jan Dewilde

Choses d’âme bundelt acht liederen, die thematisch variëren van dramatische levensbeschouwingen tot luchtige vertelsels. De liederen zijn steeds vertellend en sprekend opgevat, met muziek die in de eerste plaats de gedichten van Gustave De Graef naar voren brengt. Typerend zijn onder meer de vele maatwisselingen ten dienste van het verhaal, de quasi-recitativische passages, en de klanknabootsingen van natuurelementen in de zang- en pianopartij.

Het eerste lied uit de bundel, Grand-mère, is een slaap- of wiegeliedje (‘berceuse’), niet van een grootmoeder voor haar kleinkind, maar van een kleinkind voor de grootmoeder. Opvallend is de afwisseling van een wiegend 6/8 met eerder gesproken passages in een binair 4/4 of 2/4. Zo is het eigenlijke deinende slaapliedje slechts een deel van het geheel, als een avondritueel dat uit zachtjes zingen en fluisteren bestaat, avec douceur et charme. Het gewicht van het lied ligt in de universele gedachte: de liefde voor de grootmoeder, de herinnering aan de jeugd, de eeuwigheid van de slaap. Papillonnade, eerder tragikomisch van aard, vertelt dan weer het verhaal van een stel vlinders op een rozenknop, verwikkeld in een echtelijke ruzie over ontrouw in de kruin van de grote kastanje. De zanglijn van het lied verklankt nu eens de vluchtige kapriolen van een vlinder, met grote intervallen en trioleringen, en blijft dan weer, als was het een recitatief, op één toon hangen. In dit lied organiseert de pianist een scenische context; na de bijna pastorale beschrijving van de vlinders in de ochtend bijvoorbeeld, leidt de pianobegeleiding met een operateske geste (stringendo) het conflict in.

Missel d’amour, Chrysanthème en Lettre à elle zijn drie ernstige liederen over de liefde. Missel d’amour is letterlijk als een liefdesmissaal gebaseerd op de akten van geloof, hoop, liefdadigheid en berouw, vormgegeven in een strofisch lied over de grootse eigenschappen van de (ge)liefde – het lijkt een bruiloftslied. Net zoals in het laatste lied uit de bundel, de liefdesverklaring Lettre à elle, worden lange zinnen ondersteund door een eerder eenvoudige pianobegeleiding, met een mierzoete climax aan het einde. Ook Chrysanthème sluit hierbij aan, al gaat dit lied qua thematiek eerder in de richting van het symbolisme, als een mooie, maar ongrijpbare herinnering aan een droom. Eenvoudige harmonieën en een terugkerende dalende muzikale geste in de pianopartij zorgen hier voor de kenmerkende nostalgische sfeer.

Ongetwijfeld het meest vrolijke en speelse lied uit de bundel is Chaperon rouge (Roodkapje), waarin de hoge en lichte sopraanpartij samen met de piano zowel het gekwetter van de vogeltjes in het bos als de lichtvoetigheid van roodkapje imiteert. Een kleurwissel in mineur leidt de bedenkelijke ontmoeting met de wolf in, en zijn gevlei – ‘c’est pour mieux regarder dans tes yeux de sirène’ – wordt gebracht in een zachte koraalstijl. Het zesde lied uit de bundel, Badinage, gaat verder in Roodkapjes speelsheid. Het ik-persoon stoeit met een liefje in de bossen, en vraagt daarvoor discretie aan de maan – de literaire waarnemer bij uitstek van alles wat zich in het nachtelijke duister afspeelt. Het plezier van dit lied zit onder andere in de staccatobeweging in de inleiding (net zoals bij Chaperon rouge), en in de sequens op de grote terts waarmee de tweede zin inzet. Eenzelfde harmonische techniek wordt overigens ook in het kerstlied Noël gebruikt, waar de modulatie van fa groot naar la groot voor een briljant effect zorgt bij ‘les voix radieuses qui chantent’. Het geluid van klokken, zoals wordt beschreven in de eerste strofe, vormt hier de basis van vrijwel de volledige pianopartij.

Hannah Aelvoet

Deze partituur werd uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be) en Labo XIX&XX, de onderzoeksgroep van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Deze uitgave kadert in het onderzoeksproject ‘Maria Matthyssens en Louis Gobbaerts: de geschiedenis en de rol van de salonmuziek in de Antwerpse burgerlijke cultuur (1848-1914).’

Aelvoet, H. en Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2557, 2018].