Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Deuxième suite pour quatre violoncelles (1936) van Ernest Van Nieuwenhove

Jan Dewilde

Ernest Van Nieuwenhove kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader en studeerde later notenleer en piano bij Joost De Mol en piano bij José Sevenants, zelf een leerling van Arthur De Greef. Later zou hij ook nog privélessen orkestratie gevolgd hebben bij Paul Gilson. Volgens musicograaf en tekstdichter Lambrecht Lambrechts in het tijdschrift Muziek-warande (1 maart 1924) beschikte hij echter niet over de financiële mogelijkheden om aan een conservatorium verder te studeren. Van Nieuwenhove is dan ook grotendeels autodidact. Toch beschikte hij over veel metier, als componist én als uitvoerder.

Nog tijdens zijn humaniorastudies componeerde hij verschillende gelegenheidswerken, niet zelden op tekst van zijn neef Herman Teirlinck, de bekende toneelauteur. En door zijn grote vaardigheid in het op zicht lezen was hij in het Brusselse muziekleven een druk gesolliciteerd begeleider en kamermusicus.

Als componist schreef hij heel wat liederen, waarbij de rijkelijk uitgewerkte pianopartij opvalt. Veel Vlaamse componisten schreven toen eerder eenvoudige, volkse liederen. Lambrechts schreef hierover: “Zijn liederen zijn misschien wat moeilijk voor Vlaanderen – Van Nieuwenhove is moeilijk in bijna alles wat hij schrijft – maar heden ten dage vinden wij wel pianisten ten onzent die voor dergelijke begeleidingen niet terugdeinzen. Hij bezigt veel noten, houdt van vleiende toonveranderingen, vindt rijke en gedurfde harmonieën, lijkt wat meer intellectueel dan vol stormen, vol blakend gevoel. Weinige toondichters verstaan de rol van het klavier in het kunstlied zo goed als hij.”

In 1909 ging zijn zangspel in één bedrijf Harte troef, op een libretto van Herman Teirlinck, in de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen in première. Het werk werd gunstig onthaald, maar latere opera's (Vrouwenveiling, Merlin et Viviane en Aphrodite) bleven onuitgevoerd. Hij componeerde ook enkele orkestwerken, waaronder de symfonische gedichten Voorjaarsweelde en Venetia, die qua invloedssfeer pendelen tussen César Franck en het impressionisme. Met de opkomst van de radio schreef hij enkele werken die expliciet bedoeld waren voor het radio-orkest, en dus voor uitzending op de radio, zoals zijn Concerto in re kleine terts voor fluit met begeleiding van radio-orkest en Schaperszang voor hobo, met begeleiding van klavier (of radio-orkest).

Maar het is vooral als componist van kamermuziek dat Van Nieuwenhove zich liet opmerken. Een werk als Deuxième suite pour harpe, flûte, violon, alto et cello stond op het repertoire van het eertijds befaamde Hollandsch Instrumentaal Kwintet. Naast de klassieke genres (vioolsonates, pianotrio's en strijkkwartetten), waagde hij zich ook aan minder voor de hand liggende combinaties. Zo schreef hij kwartetten voor altviolen (Fantasie), fluitensembles (Barcarolle pour 3 grandes flûtes en ut et 1 grande flûte alto en sol; Scherzo pour quatuor de flûtes; Deux pièces pour quatuor de flûtes), saxofoons (Petite suite pour quatuor de saxophones) en cello's (Petite suite pour quatre violoncelles; Deuxième suite pour quatre violoncelles).

Merkwaardig is dat Ernest Van Nieuwenhove een deel van zijn oeuvre met Franstalige titels publiceerde onder het pseudoniem Ernest d'Agrèves. Zo ook deze gevarieerde vierdelige suite vol muzikantesk speelplezier. Na elk deel noteerde d'Agrèves, aka Van Nieuwenhove, in potlood richtinggevende duurtijden: 3'30" – 4’ – 4' – 4'30", samen dus 16 minuten.

Niettegenstaande hij in het interbellum een aantal prijzen en bekroningen behaalde, raakte Van Nieuwenhove na de Tweede Wereldoorlog steeds meer in de vergetelheid. In 1952 werd wel nog zijn Toccata voor beiaard in Mechelen bekroond met de Prijs Kamiel Lefévere.

Deze partituur werd uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw (www.svm.be) en Labo XIX&XX, een onderzoeksgroep van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Stijn Saveniers realiseerde deze partituur op basis van het autografisch handschrift uit de Collectie Dubar, bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.


Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2527, 2016].