Ga verder naar de inhoud

François-Auguste Gevaert wordt in de muziekgeschiedenis alleen nog herinnerd als pedagoog en musicoloog die publiceerde over muziek uit de oudheid (Histoire et théorie de la musique de l’antiquité, 1875-1881; Les problèmes musicaux d’Aristote, 1899); over kerkmuziek (Les origines du chant liturgique de l’église latine, 1890 en La mélopée antique dans le chant de l’église latine, 1895-1896) en over orkestratie- en instrumentatie (Traité général d’instrumentation, 1863; Nouveau traité d’instrumentation, 1885 en Cours méthodique d’orchestration, 1890). Zijn jarenlange carrière als directeur van het 'Conservatoire royal' in Brussel (1871-1908) en zijn indrukwekkende activiteit als musicoloog doen vergeten dat Gevaert in de eerste helft van zijn carrière ook een gevierd componist was. Nadat hij in 1847 met zijn cantate Le roi Lear laureaat werd van de Prix de Rome, de Belgische staatsprijs voor compositie, manifesteerde hij zich als operacomponist. Op 26 maart 1848 ging zijn ‘grand opéra’ Hugues de Somerghem in Gent in première, en op 5 januari 1849 werd zijn ‘opéra bouffon’ La comédie à la ville gecreëerd. Daarna reisde hij met het stipendium van de Prix de Rome door Frankrijk, Spanje, Italië en Duitsland, om zich uiteindelijk in Parijs te vestigen. Op 27 november 1853 creëerde het 'Théâtre-Lyrique' zijn eenakter Georgette, waarna nog zeven opera’s volgden die of door het 'Théâtre-Lyrique', of door de 'Opéra-Comique' met wisselend succes werden opgevoerd: Le billet de Marguerite (1854); Les lavandières de Santarem (1855); Quentin Durward (1858); Le diable au moulin (1859); La poularde de Caux (1861); Le château-trompette (1864) en Le capitaine Henriot (1864). Tussendoor schreef hij in 1861 voor Baden-Baden de 'opéra-comique' Les deux amours. Voor Parijs zou Gevaert nog de ‘grand-opéra’ Roger de Flor schrijven, maar die opera bleef in de kartons steken.

Gevaert had in Parijs aanzien verworven en in 1867 werd hij ‘directeur de la musique’ van de Opéra, een machtige functie in het belangrijkste operahuis van Europa. Maar het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog in 1870 maakte een bruusk einde aan zijn schitterende carrière in Parijs en hij keerde naar zijn geboorteland terug.

Na de dood van François-Joseph Fétis werd Gevaert op 26 april 1871 de tweede directeur van het Conservatorium van Brussel. In zijn Brusselse jaren trok Gevaert zijn opera’s van de scène terug. Net zoals zijn voorganger Fétis bleef Gevaert tot op hoge leeftijd bijzonder actief. Hij stierf op kerstavond 1908 en vijf dagen later kreeg hij een staatsiebegrafenis. Op 1 februari 1909 vatte The Musical Times zijn rijk gevulde leven als volgt samen: "In fact, he was one of the rare musicians who combine with exceptional talents for composition the gifts of the deep thinker and powerful writer on the origin, development and scientific aspect of their art."

De Fantasia sobre motivos españoles componeerde Gevaert tijdens zijn studiereis in Spanje in 1850. Tijdens die reis bestudeerde Gevaert de Spaanse volks- en kunstmuziek, waarover hij berichtte in zijn Rapport sur l’état de la musique en Espagne, dat in 1851 werd gepubliceerd. Gevaert componeerde de Fantasia sobre motivos españoles in Madrid, vermoedelijk op vraag van dirigent en concertorganisator Juan Mollberg, voor een concert dat zou worden bijgewoond door koningin Isabella II. Daarom zou Gevaert besloten hebben om een orkestfantasie op Spaanse thema’s te schrijven. De creatie van de Fantasia vond plaats op 23 juli 1850 ter gelegenheid van de inhuldiging van de nieuwe concertzaal Sarao Oriental. Op het programma stond ook nog een werk van componist en musicoloog Miguel Hilarión Eslava, de kapelmeester van koningin Isabella.

In het artikel dat componist Léon Du Bois over Gevaert schreef (in 1930 gepubliceerd door de 'Académie royale de Belgique') werd deze Franse vertaling afgedrukt van een recensie die op 3 augustus 1850 verscheen in het Spaanse blad La Ilustración. Periódico universal: "Le jeune maestro belge, M. Gevaert, qui est venu visiter notre pays, afin de recueillir les antiquités artistiques de nos archives et étudier notre musique nationale, nous fut connu dès son arrivée dans plusieurs réunions artistiques, où nous eûmes le plaisir d’admirer son génie, son instruction et sa prodigieuse mémoire, qui lui permet d’exécuter au piano, avec une dextérité peu commune, ce qu’il y a de plus remarquable dans les productions des classiques allemands. Il est naturel que de tels dons ne pouvaient manquer de lui attirer les sympathies de tous les artistes, et comme ceci ne lui suffisait pas, il a voulu nous laisser une preuve durable de son talent, dans une fantaisie sur les motifs espagnols, où il a réuni: la Marche Royale, le Fandango, la Jota Aragonesa et les Seguédilles des Muletiers (Seguédillas Colarras), avec un tact tout spécial, avec une grâce d’orchestration parfaitement appropriée à ces joyeux motifs, et riche en même temps en combinaisons de grand effet. Nous confessons avec plaisir que l’exécution de la fantaisie composée par M. Gevaert a été une des plus parfaites que nous ayons entendues à Madrid."

Gevaerts fantasie kende een instant-succes en, naar hij in de brieven aan zijn ouders berichtte, het werk zou op enkele weken tijd meer dan twintig keer worden uitgevoerd, waarbij het verschillende keren werd gebisseerd. Dankzij een toelage van de Spaanse koningin kon hij het werk laten drukken en uitgeven bij Salazar in Madrid. Eind november 1850 werd hij door Isabella II in audiëntie ontvangen en mocht hij haar vier prachtig ingebonden exemplaren van zijn aan haar opgedragen partituur overhandigen. Later werd het werk opnieuw uitgegeven door Katto in Brussel. Het is deze uitgave die hier wordt gereproduceerd. Dat van het werk ook pianoarrangementen en bewerkingen voor harmonie-orkest verschenen, bewijst de toenmalige populariteit van het werk.

Met zijn Fantasia sobre motivos españoles (en ook zijn andere Spaanse orkestwerk La feria Andaluza) kwam Gevaert kort na de ‘Spaanse composities’ van Franz Liszt (Grosse Concert-Phantasie über spanische Weisen, 1845) en Mikhail Glinka (Capriccio brillante, 1845) en wakkerde hij mee de hispanistische mode aan. In 1851 zou de Spaanse koningin Gevaert ridderen in de orde van Isabel la Católica omwille van zijn verdiensten voor de Spaanse muziek.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 534, 2008].