Ga verder naar de inhoud

Decennia lang was Tinels muzikale hagiografie Franciscus een van de populairste werken uit de Vlaamse muziekgeschiedenis: nog vóór de dood van zijn auteur zou het oratorium meer dan duizend keer zijn uitgevoerd! Of dat cijfer dat in verschillende boeken en artikels over Tinel ook effectief vermeld wordt ook klopt, is moeilijk te achterhalen. Dat in 1943 in Leipzig de archieven van Breitkopf & Härtel, de uitgeverij van Franciscus, door bombardementen werden vernietigd, maakt het opzoekwerk er niet makkelijker op. Feit is wél dat Tinels magnum opus op dertig jaren tijd bijzonder veel werd uitgevoerd. En alleszins bezorgde het werk de componist bij leven een stevige internationale reputatie.

De wereldpremière vond op 22 augustus 1888 plaats in Mechelen, waar Tinel sinds 1881 directeur was van het Instituut voor Kerkmuziek (naar zijn stichter Jacques-Nicolas Lemmens het Lemmens-instituut genoemd). Dat Lemmens’ weduwe Helen Sherrington onder de leiding van de componist tijdens de première de sopraanpartij vertolkte, had dan ook een grote symbolische waarde. Een half jaar later, op 12 en 13 januari 1889, programmeerde Joseph Dupont het werk in de ‘Concerts populaires’ in Brussel. Deze uitvoeringen vonden plaats in de Muntschouwburg, waar Nellie Melba, in het begin van haar carrière aan het Brusselse operahuis verbonden, de sopraanpartij voor haar rekening nam.

Met de actieve steun van muziekuitgeverij Breitkopf & Härtel begon Franciscus al een jaar later aan een indrukwekkende tournee rond de wereld. Dat succesverhaal startte in maart 1890 in Londen, weliswaar in erbarmelijke omstandigheden. In haar haast om het werk als eerste buiten België op te voeren, had organisator Caroline Holland de partituur stevig laten couperen en de begeleiding tot piano’s en harpen gereduceerd. Alsof dat nog niet genoeg was, bleek ook de Engelse vertaling van bedenkelijke kwaliteit. Die eerste uitvoering moet zó abominabel zijn geweest dat een agent van Breitkopf & Härtel een tweede uitvoering wou verbieden, maar de brief met het verbod bereikte de organisatoren te laat. In die omstandigheden hoeft het niet te verbazen dat de gevreesde muziekcriticus George Bernard Shaw, die bovendien een hekel had aan het oratorium als genre, zijn pen in vitriool doopte:

"Musically it is as barren as Benoit’s Lucifer [in 1889 in Londen uitgevoerd], though it’s poem is much superior to the vaporing nonsense of that huge ado about nothing. I do not at all doubt that it created a great sensation in Brussels. The city which municipalized Wiertz’s show as a temple of Miltonic genius, and regards Léon Gallait as a great painter, is capable of admiring anything that has nothing in it; but for my part, I must beg to be excused. I give much more credit to Miss Holland for the performance than to Tinel for the composition."

Gelukkig zorgde nog het zelfde jaar Bernhard Scholz, de opvolger van Joachim Raff als conservatoriumdirecteur in Frankfurt, voor een uitvoering op niveau. Al twee maanden vóór de uitvoering nodigde hij Tinel uit om contact te hebben met de solisten. De uitvoering op 17 november 1890 werd een geweldig succes en dat was meteen het begin van een triomftocht door Europa. Op korte tijd volgden er uitvoeringen in, onder andere, Budapest, Frankfurt, Keulen, Kopenhagen, Dusseldorf, Breslau, Aken en Amsterdam. Bijzonder succesvol waren de uitvoeringen op 20 en 24 februari 1893 in Berlijn. Dirigent was Siegfried Ochs die met zijn Philharmonische Chor nauw samenwerkte met de Berliner Philharmoniker. Ochs kon een beroep doen op uitstekende zangers, zoals de eminente Wagnertenor Heinrich Vogl in de titelrol. In verschillende brieven aan Ochs drukte Vogl zijn bewondering uit voor Tinels partituur en voor de rol van Franciscus in het bijzonder. Tinel woonde de tweede uitvoering bij en werd uitbundig toegejuicht. In de pers werd hij geroemd als de grote vernieuwer van het oratorium. Op 6 november van het zelfde jaar werd het werk in Berlijn hernomen, nota bene op de zelfde dag als een uitvoering in Leipzig door de Singakademie onder de leiding van Paul Klengel.

Aan de andere kant van de oceaan dirigeerde Walter Damrosch op 17 maart 1893 de Amerikaanse première. Het concert werd daags nadien herhaald. Na die succesvolle Amerikaanse première was het werk op 29 november van dat jaar nog in Boston te horen. Een andere opgemerkte Amerikaanse uitvoering vond plaats op 19 mei 1896 in Cincinnati met Theodore Thomas als dirigent. Alleen al in 1896 werd Franciscus wereldwijd een dertigtal keer uitgevoerd. In 1897 vond de Russische première plaats en in 1902 was het werk voor de eerste keer in Italië te horen.

Ook de volgende jaren bleven de uitvoeringen, vooral in de Duitstalige gebieden, elkaar opvolgen, terwijl het werk ook in Tinels thuisland niets aan populariteit had ingeboet. Op 26 januari en 1 maart 1903 werd Franciscus nog maar eens in Frankfurt uitgevoerd, met Ochs als dirigent, en op 26 april klonk het werk in Dortmund. In 1904 waren er ondermeer uitvoeringen in Hamm, Kleve, Bromberg, Pforzheim. En in de vooroorlogse jaren was het werk onder andere nog te horen in Posen, Meissen, Koblenz (minstens twee keer), Freiburg, Würzburg, Leipa, Regensburg, Arnhem, Kiel, Wiesbaden, Fulda, Dresden, Glatz, Hagen, Middelburg, Bremen, Leipzig, Grunberg, Soest, Gleiwitz, Waldenburg, Dusseldorf, Olten en Göttingen. Ook in Amerika verscheen Franciscus nog op de affiche, zoals een uitvoering op 26 maart 1911 in Carnegie Hall door de 'Catholic Oratorio Society' bewijst.

De laatste uitvoeringen tijdens Tinels leven vonden waarschijnlijk plaats in Antwerpen op 3 december 1911 (‘Concerten der Gewijde Muziek’, gedirigeerd door Lode Ontrop) en in het Duitse Kiel in maart 1912. Na Tinels dood op 28 oktober 1912 was Léon Dubois, zijn opvolger als conservatoriumdirecteur in Brussel, waarschijnlijk de eerste om Tinels opus magnum postuum op te voeren (14, 15 en 16 maart 1913). Op 14 en 15 oktober 1913 dirigeerde priester-kapelmeester Joseph Victori twee uitvoeringen in Straatsburg. Op het podium stond een groot geschilderd portret van Tinel.

Wereldoorlog I - het échte einde van de 19de eeuw - legde de internationale triomftocht van Franciscus onherroepelijk stil. In eigen land was er in Charleroi een oorlogsuitvoering met de componist Martin Lunssens als dirigent. De eerste naoorlogse uitvoering vond op 23 maart 1919 in de Muntschouwburg plaats. Het zelfde operahuis hernam deze productie op 5 januari 1920 als benefietconcert voor de kapotgeschoten dorpen en steden in de IJzervlakte. Kort na de oorlog was Franciscus ook te horen in Antwerpen, Gent, Leuven, Mechelen en Doornik. En in het Fransciscus-jaar 1926 - de heilige uit Assisi is in 1226 gestorven - werd het werk opnieuw in het buitenland gemonteerd.

Daarna kwam het werk in Vlaanderen sporadisch nog eens uit de kartons: 1931, Kortrijk, Katholiek-Vlaamsch Kunstgenootschap o.l.v. Jozef Berteele; 1946, Mechelen, Nationaal Orkest van België o.l.v. Staf Nees; 1954, Sinaai; 1954, NIR-orkest o.l.v. Leonce Gras, met Louis De Vos in de titelrol. In 1992 engageerden het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen en dirigent Laszlo Heltay zich voor het werk. Een cd-opname van het oratorium is echter nog altijd niet voorhanden. Alleen de Prelude werd in 2001 op cd uitgebracht, in een uitvoering door het Vlaams Radio Orkest en dirigent Jan Latham-Koenig (The Flemish Connection I - MMP 024).

Dat Franciscus tijdens Tinels leven grote indruk heeft gemaakt, blijk niet alleen uit de vele uitvoeringen, maar ook uit de aandacht die eigentijdse muziekhistorici en musicografen aan het werk besteedden. Zo schreef Eduard Hanslick in 1895 een uitgebreide recensie van een uitvoering in de Weense Gesellschaftskonzerte. Nadat hij in zijn inleiding gewezen heeft op een terugval van het oratorium sinds Felix Mendelssohn-Bartholdy, beklemtoonde Hanslick Tinels grote succes: "Seit Mendelssohns Tod geschieht es jetzt zum ersten Male, dass ein Oratorium die allgemeine Aufmerksamkeit fesselt und eine Art Siegeszug durch ganz Deutschland und Belgien fortsetzt: Tinels Franciscus".

Weliswaar heeft Liszts Die Legende von der heiligen Elisabeth een gelijkaardige begroeting gekregen, maar met dát verschil dat hier de roemrijke naam van de auteur meespeelde, terwijl in Duitsland "kein Mensch etwas wusste von Herrn Tinel." De twee oratoria van Liszt en Tinel beschouwde Hanslick als moderne afsplitsingen, zijwegen zeg maar, van het oratorium dat als genre blijft evolueren van religieus-kerkelijke naar profaan-historische onderwerpen. Hun werken baseren zich op christelijke ‘legendes’ en zijn als het ware muzikale hagiografieën.

Toch had Hanslick veel reserves bij het werk: "Mich hat der “Franciscus” stellenweise interessiert, in keinem Moment entzückt und grossenteils gelangweilt." Hij miste "schöpferisches Vermögen und originelle Erfindung" en de energieke figuur van Fransciscus vindt hij hier te slap neergezet: "weichlich, marklos, sentimental". In bepaalde fragmenten, vooral wanneer de langzame passages elkaar opvolgen, dreigt de monotonie "bis zur Unerträglichkeit". Dat na de Ballade van de armoede in het eerste deel, in het tweede deel nog een Lied van de armoede volgt, is van het goede te veel. De criticus hoorde in de partituur reminiscenties aan Schumann, Wagner en Liszt, maar in de zelfde adem beklemtoont hij dat Tinel een meester is in vormbeheersing, in polyfone stijl en orkestratie: "Kein Wagner-Lisztscher Orchester-Effekt ist ihm unbekannt." Tinel heeft alles in de hand, "wir wünschten nur ein gedankenreicheres, genialeres Stück dazu."

Ook de Duitse musicoloog Arnold Schering besteedde in zijn meesterlijke studie Geschichte des Oratoriums (1911) ruimschoots aandacht aan Franciscus. En ook hij vergeleek het oratorium met Liszts muzikale heiligenleven Die Legende der heiligen Elisabeth, maar noemde Tinels werk qua vorm ‘oratorienmässiger’. Hij prees Tinel als "ein Künstler von eminentem Klangsinn". Enkele passages, zoals het Lied aan de liefde deden hem denken aan de mystiek van Die Seligpreisungen van Liszt, maar het overgrote deel van de partituur vond hij in frisse, natuurlijke en krachtige kleuren geschilderd. De ascetische hoofdfiguur verleidde Tinel zeker niet tot ‘eine Askese des Ohrs.’ Dat Tinel zich niet aangesproken voelde door het duistere, het donkere, wél door het poëtische of het stralende van de natuur, riep bij Schering gelijkenissen op met Tinels voorbeelden Mendelssohn-Bartholdy en Schumann, wier lyriek hier in een nieuwe omkadering weerklinkt. Met Schumann deelde Tinel ook de zorg om zelfs de nietigste tekstfrase in een gevoelvol gezang te vertalen.

En zoals in Das Paradies und die Peri heeft het recitatief hier nauwelijks een rol te vervullen, iets wat Schering ook op het conto van het gevarieerde libretto van Lodewijk De Koninck schrijft. De eminente musicoloog heeft ook nog woorden van lof voor ‘die machtvolle Ouvertüre’; de Ballade der armoede (die bij momenten aan Edvard Grieg doet denken); de Hymnus aan de zon; het koor van de Franciskanen en Klarissen (Hoe donker) en de Treurmars, waarover de sfeer van Parsifal hangt. Al bij al veel aandacht en veel prijzende woorden van Schering voor Tinel.

Was het nu duizend keer? Feit is dat Tinel jaren heeft gekend dat zijn meesterwerk dertig keer en meer werd uitgevoerd. Het mythische getal duizend zal dus niet zo gek ver van de waarheid liggen.

Bibliografie (selectie)
- J. DEWILDE, Edgar Tinel over de grenzen: de internationale triomftocht van Franciscus, in Adem, 2004, nr. 1, p. 16- 21.
- E. HANSLICK, Am Ende des Jahrhunderts. [1895-1899]. (Der ‘Modernen Oper’. VIII. Theil.) Musikalische Kritiken und Schilderungen, Berlijn, 1899.
- A. SCHERING, Geschichte des Oratoriums, Leipzig, 1911.
- P. TINEL, Edgar Tinel. Le récit de sa vie et l’exégèse de ses oeuvres de 1854 à 1886, Brussel, 1923.
- P. TINEL, Le Franciscus d’Edgar Tinel. Etude d’esthétique et d’histoire, Brussel, 1926.
- P. TINEL, Edgar Tinel, Brussel, 1946.
- London music in 1888-89 as heard by Corno di Basetto (later known as Bernard Shaw) with some further autobiographical particulars, Londen, 1937.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 521, 2006].