Ga verder naar de inhoud

Lodewijk Mortelmans was de eerste leerling van Peter Benoit die laureaat werd van de Prix de Rome. Na eerdere pogingen in 1889 (tweede prijs) en 1891 (opgave) won Mortelmans in 1893 met de cantate Lady Macbeth eindelijk die prestigieuze staatsprijs voor compositie. In een interview dat kort nadien verscheen, noemde hij Bach, Beethoven en Wagner als de belangrijkste componisten. Vooral Wagner fascineerde hem, "waarschijnlijk omdat hij het dichtst bij deze tijd staat." Hij bewonderde Wagner ook omdat hij "aan de zang haar ware allure heeft gegeven en zich overtreft wanneer de zangers zwijgen." In dat zelfde interview zei hij ook nog: "De symfonie is het meest zuivere, het meest verhevene waarin de kunstenaar zijn ideaal kan uitdrukken, en zij laat hem de grootste vrijheid voor zijn gevoelens." Nochtans zou hij maar twee symfonieën schrijven, met name Germania (1890) en de Homerische symfonie (1896-1898).

Mortelmans was gefascineerd door de Oudheid: op zijn zeventiende las hij Homeros in de vertaling van de Nederlandse schrijver Carel Vosmaer. Het is tijdens zijn verblijf in Rome, met het stipendium van de Prix de Rome, dat hij de treurmars uit de Homerische symfonie componeerde. Eerder had hij al in zijn symfonisch gedicht Helios getuigd van zijn belangstelling voor de Oudheid.

In zijn eigen exemplaar van de door Breitkopf & Härtel gepubliceerde partituur noteerde Mortelmans volgende uitleg over het werk: "De titel Homerische symfonie doelt geenszins op een werk dat in Homerische stijl zou geschreven zijn, hij betekent ook niet dat bepaalde gedeelten uit de Homerische heldendichten daarin beschreven of geschilderd werden. Het woord ‘Homerisch’ duidt slechts op de oorsprong van het werk. Van jongs af behoorden de Homerische Heldendichten tot de lievelingslectuur van Lodewijk Mortelmans. Indrukken en gevoelens werden bij die lectuur opgedaan, stilaan spraken deze een duidelijker taal, om eindelijk, in scherp omlijnde vormen heel en al te kristalliseren tot muziek. Zo is de Homerische symfonie ontstaan. De auteur is er steeds zelf aan het woord en van ’t begin tot het einde is zij als een lyrisch werk te beschouwen. Zij bevat vier delen: Deel I is gebouwd op een ritmisch thema (heroïsch, zo men wil), waartegen hier en daar een motief van meer tedere aard komt contrasteren. Deel II is als een treurzang en treurmars te aanzien. Er kan aan Patrocles’ dood gedacht worden. Deel III, afwisselend luchtig en tragisch, kan vrijwel aan het speelse, verleidelijke en noodlottige van de Sirenen herinneren. Deel IV is tamelijk dithyrambisch van aard en besluit – afgezien van de religieus-mysterieuze middenperiode – op geestdriftige wijze het werk."

Het eerste deel is gebouwd op een ABA-vorm, met een uitgebreide expositie, een eerder korte doorwerking en een lange reëxpositie. Ook het tweede deel kent een gelijkaardige structuur: na een inleiding volgen de treurmars, een andante (dat de functie van doorwerking heeft) en de herhaling van de treurmars. Het scherzo is eveneens drieledig, maar hier staat het middendeel met zijn eigen thematisch materiaal op zich zelf. De plechtige finale is op één thema gebouwd en wordt doorsneden door twee diverterende passages.

Mortelmans droeg de Homerische symfonie op aan Amanda Schnitzler-Selb, een getalenteerde amateur-musicienne en de echtgenote van een Duitse mecenas. Amanda Schnitzler-Selb had ook goede contacten met Peter Benoit en met Charles Gounod.

De componist dirigeerde op 17 april 1899 in Antwerpen zelf de wereldcreatie van zijn symfonie. Op het programma van dat concert stond overigens alleen eigen werk: de symfonische gedichten Helios en Mythe der lente, de orkestaria Een lied van smart en het koorwerk Salve Regina.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 508, 2005].