Ga verder naar de inhoud

Dirigent-componist Daniel Sternefeld studeerde fluit en muziektheorie aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen en volgde ook privélessen bij de componisten Renaat Veremans (orkestratie) en Paul Gilson (contrapunt, fuga, orkestratie en compositie). Verder studeerde hij muziekdirectie bij Frank Van der Stucken en (in het Mozarteum in Salzburg) bij Bernhard Paumgartner, Clemens Krauss en Herbert von Karajan.

Op zijn zeventiende speelde Sternefeld al fluit in het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen en in 1929 dirigeerde hij zijn eerste symfonische concerten. Ondertussen leidde hij in Antwerpen ook de Cercle Musical Juif en tussen 1930 en 1940 componeerde en dirigeerde hij ook toneelmuziek voor de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen. In die jaren componeerde hij belangrijke werken als zijn opera Mater dolorosa (1934) en het ballet Pierlala (1938). In 1936 werd hij benoemd tot derde dirigent van de Antwerpse Opera, om al twee jaar later tot tweede dirigent te promoveren. Tijdens de oorlogsjaren moest hij als Jood ondergedoken leven; het is in die moeilijke periode dat hij zijn indrukwekkende Symfonie in Ut (1943) componeerde. Na de oorlog werd hij dan toch eerste dirigent van de Antwerpse Opera.

Van 1948 tot 1971 was hij als dirigent verbonden aan het Radio-orkest in Brussel; in die functie dirigeerde hij, naast het klassieke repertoire, veel nieuwe (Belgische) muziek. Daarnaast trad hij vaak op als gastdirigent in binnen- en buitenland en leidde hij aan het Antwerps Conservatorium jonge dirigenten op. Nadat hij zich als dirigent en leraar had teruggetrokken, wijdde hij zich de laatste jaren van zijn leven aan het componeren. In die periode schreef hij onder meer de balletten Salve Antverpia (1975) en Rossiniazata (1981), en de Bruegelsymfonie (1982), zijn tweede en laatste symfonie.

Sternefeld liet een eerder klein oeuvre na – veel tijd en energie gingen naar het dirigeren – maar zijn werk getuigt van een groot vakmanschap en een rijke inspiratie. Zijn idioom wortelt diep in de Duitse laatromantiek – hij dirigeerde graag Richard Strauss – maar zijn intense contact als dirigent met nieuwe muziek liet ook zijn sporen na. Opvallend nog is dat hij zich in verschillende werken door Oudnederlandse volksliederen liet inspireren.

Sternefeld schreef ook enkele werken voor de socialistische beweging, zoals een mars voor de socialistische vakbond en een mars ter herdenking van de politicus Edward Anseele (1856-1939), in 1885 de medeoprichter van de Belgische Werkliedenpartij. Ook deze orkestratie van de Internationale past binnen zijn socialistisch engagement.

Dit socialistische strijdlied werd gecomponeerd door Pierre De Geyter (Gent, 8 oktober 1848 – Saint-Denis (bij Parijs), 26 september 1932). Nadat zijn familie naar Noord-Frankrijk was verhuisd om er in de textielindustrie te werken, volgde De Geyter muzieklessen aan de Académie de Musique in Rijsel. Hij dirigeerde er ook het arbeiderskoor La Lyre des Travailleurs dat was gesticht door Gustave Delory, de latere socialistische burgemeester van Rijsel. Op de vraag van Delory om enkele ‘chants revolutionnaires’ te componeren, koos De Geyter voor l’Internationale van de Franse revolutionaire dichter Eugène Pottier (1816-1887). Pottier schreef deze tekst (met de beroemde beginwoorden ‘Debout! Les damnés de la terre’) na het neerslaan van de Commune van Parijs in juni 1871. De Geyter componeerde het lied in 1888 en al vlug werd het door de arbeiders als strijdlied geadopteerd. De internationale doorbraak kwam er op het tweede Internationale Socialistische Congres dat in 1910 in Kopenhagen werd georganiseerd. Van dan af verspreidde De Geyters arbeiderslied zich in vele vertalingen over de hele wereld en nestelde het zich in het collectieve geheugen.

Deze partituur werd op basis van het autografisch handschrift (dat bewaard wordt in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen) geëditeerd door Stijn Saveniers.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2613, 2022].