Ga verder naar de inhoud

August De Boeck was in eerste helft van de vorige eeuw een van de toonaangevende Belgische componisten. Hij werd onder meer bekend met vijf opera’s, waaronder Winternachtsdroom (1902), Reinaert de Vos (1907–09) en La Route d’Émeraude (1913–1920). Daarbuiten componeerde hij een aantal schitterende symfonische werken, cantates, religieuze muziek, liederen en een reeks werken voor diverse instrumentale bezettingen.

In het oeuvre van De Boeck nemen zijn liederen op Franse verzen een prominente plaats in. Ze werden geschreven in een tijdspanne van bijna een halve eeuw, tussen 1889 en 1937. In deze liederen slaagt De Boeck er in om met een onfeilbare melodische intuïtie en met heel persoonlijke harmonieën diepe emoties op te roepen. Met eenvoudige middelen bereikt hij soms sublieme resultaten; een voorbeeld hiervan is zijn lied L’Église paysanne, dat vooral in een Nederlandstalige versie door Maurits Sabbe bekend werd. Voor een aantal liederen, zoals de Cuisinier-liederen, de Stances à Marylyse, La dernière lettre of het meeslepende C’est en toi, bien-aimé, schreef hij mooi uitgewerkte pianobegeleidingen. Toch merkt men dat De Boeck op de eerste plaats een organist was. Dit blijkt onder meer uit de manier waarop hij bassen behandelt (octaaf-sequensen in Le Passant), of uit het aanwenden van reeksen van liggende akkoorden (in Crépuscule, On s’en allait dans la forêt enz.). Als leerling van zijn vriend Paul Gilson was De Boeck vooral een magistrale orkestrator. Allebei hadden ze persoonlijke contacten met Rimski-Korsakov, die hun orkestwerken zeer apprecieerde. De kleurrijke orkestrale begeleidingen die De Boeck voor een aantal van zijn liederen maakte, illustreren dit duidelijk.

In de keuze van zijn dichters was De Boeck niet altijd even selectief. Slechts enkele keren liet hij zich inspireren door verzen van gevestigde namen zoals Alfred de Musset, Pierre Louÿs, François Coppée of Charles Van Lerberghe. Een gelukkige keuze waren de gedichten van de veelbelovende, jong gestorven Émile Polak. Niet toevallig heeft De Boeck uit Polaks dichtbundel Les Sentiers du Silence enkele gedichten verklankt waarin de zuiverheid en de fragiliteit van de kinderwereld wordt bezongen. Maar meestal waren het grotendeels vergeten dichters die hem de verzen leverden. Zo konden in oorlogsomstandigheden ontstane gedichten van nu totaal vergeten dichteressen (Marie- Jeanne Huysmans en Nicole Raymond Hubert) hem bewegen om twee aangrijpende liederen te schrijven (Frissons de fleurs, Petite église de campagne). Doch het zijn vooral zeven liederen op teksten van Jeanne Cuisinier die een hoogtepunt vormen in zijn liedoeuvre. Rond haar twintigste schreef deze later wereldbefaamde etnologe een reeks gedichten die een weerspiegeling zijn van

een uitzichtloze liefde. De Boecks muziek is hier enorm geladen, met een tragische of geresigneerde ondertoon.

In het begin van de jaren dertig componeerde August De Boeck op verzen van Georges Verrycken nog een merkwaardige korte liedcyclus van zes minneliederen, Stances à Marylyse – à la manière des Tankas. De Japanse tanka is een kort lyrisch gedicht, in zekere zin een voorloper van de haiku. Eigenlijk zijn het klaagliederen die op eenvoudige en kernachtige manier werden getoonzet.

In de keuze van personen aan wie hij zijn liederen opdroeg, was De Boeck heel pragmatisch. Dikwijls betreft het vooraanstaande vocalisten, die zijn liederen regelmatig uitvoerden.

Helaas is August De Boeck heel slordig omgegaan met zijn partituren. In bibliotheken bevinden zich verhakkelde autografen van zijn liederen. Nog onlangs werd de onvolledige autograaf van La dernière lettre ontdekt, en van enkele afschriften kon de authenticiteit enkel bevestigd worden dankzij een thesis uit 1952 van musicoloog René De Maeyer. Ondertussen geraakten belangrijke De Boeck-collecties, zoals die van de Brusselse uitgever Georges Vriamont, verspreid en zijn ze deels niet meer te localiseren. Nochtans was Vriamont een van De Boecks belangrijkste promotors. Ooit toonde hij aan Maurice Ravel enkele liederen waaronder Mystère en Pour tes dents de nacre. Nadat deze ze had doorgelezen sprak hij spontaan zijn waardering uit met de woorden: ‘C’est aussi beau que du Fauré.’

Het is verheugend dat na jarenlang onderzoek eindelijk kon worden overgegaan tot een complete uitgave van dit belangrijk deel uit het oeuvre van August De Boeck, nu meer dan tachtig jaar na zijn overlijden.

De Boeck schreef bijna vijftig Franse liederen, waarvan er hier negentien voor het eerst worden uitgegeven. Er is gekozen voor een chronologische volgorde; voor enkele liederen was dit alleen maar mogelijk dankzij indirecte aanwijzingen. Vaak gebrekkige Nederlandse versies werden, met uitzondering van Het Kerksken van te lande (L’Église paysanne), niet uit de originele uitgaves overgenomen. Van Pour tes dents de nacre werden er tijdens het leven van De Boeck twee versies uitgegeven, beide zijn in deze editie opgenomen. In de titels en de gedichten is de oorspronkelijke schrijfwijze zoals die in de originele uitgaves en in de autografen voorkomt, overgenomen.

Met dank aan Jan Dewilde en Hannah Aelvoet (Studiecentrum voor Vlaamse Muziek), Simon De Paepe (digitaliseren), Frank Teirlinck (archivaris De Boeck comité), Peter François (den AST; vzw Servais), Johan Eeckeloo (bibliotecaris Koninklijk Conservatorium Brussel), Guy A.J. Tops en Marie Steffens (vertaling van het Waalse gedicht).

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2607, 2021].