Ga verder naar de inhoud

Een groot deel van de carrière van Joseph Borremans speelde zich af in de schaduw van zijn oudere broer Charles Borremans (1769-1827). Zo assisteerde hij van 1807 tot 1820 als ‘sous-chef’ zijn broer toen die dirigent was van de Muntschouwburg in Brussel en maakte hij onder het Hollands Bewind als pianist deel uit van het ‘musique particulière’ van koning Willem I, waarvan zijn broer kapelmeester was. De broers Borremans onderhielden goede contacten met het Nederlandse koningshuis. Voor de inhuldiging van Willem I in Brussel in september 1815 schreef Joseph Borremans muziek bij een tekst van de acteur Philippe Bourson. Een jaar later componeerde hij ter gelegenheid van het huwelijk van de Prins van Oranje (de latere Willem II) met Anna Paulowna, de pastorale scène L’offrande à l’hymen, ou Rose et Hippolyte. Dit werk werd op 31 oktober 1816 in de Muntschouwburg uitgevoerd.

Daarna kwam Joseph Borremans’ carrière in een stroomversnelling. Hij volgde Adrien Joseph Van Helmont op als kapelmeester van de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele. Dankzij het mecenaat van enkele belangrijke Brusselse families bloeide het muziekleven aan de kathedraal en konden er religieuze werken met groot orkest worden uitgevoerd. Als kapelmeester schreef hij vanzelfsprekend zelf ook veel liturgische muziek. In 1835 werd hij opgevolgd door Joseph-François Snel. Borremans zou wel nog aan de slag blijven als organist van de Sint-Niklaaskerk in Brussel. Hij genoot de reputatie een begenadigd improvisator te zijn.

Joseph Borremans was gehuwd met de Franse actrice en zangeres Cathérine-Agathe Mathieu, gekend als Gouget. Ze was sinds 1801 aan de Muntschouwburg verbonden, waar ze veel succes oogstte met karakterrollen in komedies.

Naast gelegenheidswerken voor het koningshuis en religieuze werken componeerde Borremans onder meer ook twee opera’s: Clapperman, ou le crieur de nuit d’Amsterdam, op 31 oktober 1804 slechts één keer in de Muntschouwburg uitgevoerd, en La femme impromptue, een opera buffa in één akte die op 5 januari 1809 in de Munt werd gecreëerd. Daarnaast schreef hij ook kamermuziek en pianowerken, zoals dit arrangement van de mars uit La Vestale van Gaspare Spontini (1774-1851). Spontini’s ‘tragédie lyrique’, die op 15 december 1807 in Parijs werd gecreëerd, wordt beschouwd als het onmisbaar verbindingsteken tussen de achttiende (Gluck) en de negentiende eeuw (Meyerbeer) en werd zeer bewonderd door Berlioz en Wagner. Spontini toonde in zijn opera’s een grote voorliefde voor marsen, vooral op het einde van een bedrijf: het voorwaarts stuwende karakter van het marsritme speelde een belangrijke rol in zijn dramaturgie en zorgde in de finales voor grandioze taferelen. Die marsen genoten een grote populariteit en werden dan ook vaak getranscribeerd en gearrangeerd. Borremans koos voor het koor ‘De lauriers couvrons le chemin’ uit de finale van de eerste acte en beperkte zich tot het transcriberen voor de piano. Hij moet Spontini’s opera leren kennen hebben toen die voor het eerst tijdens het seizoen 1809-1810 in de Munt werd opgevoerd. De Brusselse première moet vóór 15 maart 1810 hebben plaatsgevonden, want toen was er al een herneming met ‘première chanteuse’ Berteau in de titelrol. Deze partituur, die hij in eigen beheer uitgaf, is meer dan waarschijnlijk ook in 1810 verschenen.

Facsimile van een partituur uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (KVC 18775). Deze partituur werd uitgegeven in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw (www.svm.be) en de Provincie Antwerpen en kadert in een project rond vier autografen van Gaspare Spontini die werden teruggevonden in het Kasteel d’Ursel in Hingene.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2539, 2017].