Ga verder naar de inhoud

Peter Benoit voltooide op 22 april 1860 zijn Messe solennelle in Parijs, waar hij toen verbleef met een stipendium als laureaat van de Prix de Rome. Terwijl hij in Parijs tevergeefs probeerde een opera uitgevoerd te krijgen, wilde hij zich op het thuisfront als componist van religieuze muziek manifesteren. Als beginnend componist had hij een reeks motetten gecomponeerd en tijdens zijn studiereis als laureaat van de Prix de Rome voltooide hij in Berlijn in de zomer van 1858 een dubbelkorig Ave Maria en een Cantate de Noël. De Kerstcantate beschouwde hij als het eerste deel van een religieus muzikaal vierluik, de Quadrilogie religieuse, waarvan de Messe solennelle het tweede deel werd. Daarna volgden het Te Deum (1862) en het Requiem (1863). Benoit concipieerde deze tetralogie als een ‘drame religieux’, zoals hij het verwoordde, bestaande uit de geboorte van Christus (Kerstcantate), lijden en strijden van Christus (Mis), het rijk van Christus (Te Deum) en poëma van de dood en van het toekomstige leven (Requiem).

Niettegenstaande Benoit in Parijs veel ontgoochelingen kende omdat de deuren van de operahuizen gesloten bleven, geloofde hij sterk in de kwaliteit van zijn composities. Nadat hij zijn Messe solennelle had beëindigd, drukte hij een maand later in een brief aan zijn broer Constant zijn vertrouwen in het werk uit: "J’ai beaucoup de confiance dans mon travail – c’est une œuvre conçue très sérieusement, que j’ai méditée longtemps et que j’ai tâché d’exprimer le plus grandement possible. J’ai traité la messe au point de vue du drame religieux, de Dieu, tel que je le sens et puis aussi au point de vue philosophique (…)."

Zijn gewezen leermeester aan het Conservatoire royal in Brussel, componist en musicoloog François-Joseph Fétis, schreef een uitgebreid en lovend verslag over het werk van zijn pupil: "La messe de M. Benoit est une grande composition, digne de fixer l’attention sous les deux points de vue qui embrassent toute la valeur d’une œuvre d’art, à savoir la pensée et la réalisation. Dans la musique instrumentale, la pensée, le sentiment, jouissent d’une indépendance, d’une liberté illimitées qui vont jusqu’à l’idéal pur; mais lorsque l’art a un objet déterminé, comme celui de la musique religieuse ou de la musique dramatique, le sentiment, la pensée se subordonnent aux exigences du sujet, et l’inspiration est d’autant meilleure que son caractère est plus conforme à ce sujet. (…) L’ouvrage de M. Benoît est écrit pour un grand chœur et un petit qui dialoguent et quelquefois se réunissent: cette combinaison lui appartient; il en a fait le premier essai dans sa cantate couronnée au grand concours de composition musicale." Die dubbelkorigheid was een handelsmerk van Benoit: in de Quadrilogie religieuse was alleen de Kerstcantate niet dubbelkorig opgevat. Fétis plaatste wel een kanttekening bij de lengte van het credo, dat met zijn tekstherhalingen en een uitgebreide fuga in een liturgische context te lang duurt, maar voegde eraan toe: "la fugue du jeune artiste est une œuvre de maître où l’on remarque partout une forme de conception très rare."

De mis werd op 21 juli 1861, de Belgische nationale feestdag, in de Brusselse kathedraal gecreëerd. De twee koristen en instrumentalisten werden gedirigeerd door kapelmeester Joseph Fischer (1819-1897), een goede vriend van Benoit. De kritieken na de carrière bevestigden het lovende verslag van Fétis en de Brusselse liberale krant l’Étoile belge besloot: "M. Pierre Benoit s’est placé, par cette œuvre, au rang des artistes sérieux, des talents éprouvés qui peuvent compter sur l’avenir et sur qui l’avenir a le droit de compter." En Le Guide musical schreef dat Benoit zich met zijn mis een plaats tussen de beste Belgische componisten had verworven.

Dat Benoit zijn vierluik wel degelijk als één grote cyclus beschouwde, tonen de concerten die hij in 1864 in Brussel, Gent en Antwerpen gaf, en waarbij hij naast de Kerstcantate en het Te Deum ook fragmenten uit de Mis en het Requiem liet uitvoeren. Van grote betekenis was de uitnodiging om die werken en fragmenten ook uit te voeren op 2 september 1864 op het groots opgevatte tweede Katholiek Congres in Mechelen, dat georganiseerd werd om het Belgisch katholicisme te mobiliseren tegen het liberalisme. Voor een publiek van naar schatting 4.000 toehoorders, maakte Benoits religieuze muziek er een diepe indruk.

Niettegenstaande alle enthousiaste kritieken lukte Benoit er niet in om de mis te laten publiceren. Pogingen om voldoende geld in te zamelen om het werk door Schott te laten uitgeven, mislukten en dit heeft zeker de verdere verspreiding van het werk in de weg gestaan. In 1890 maakte Fischer nog een kopie voor de Brusselse kathedraal, wat toont dat het werk toen nog in een liturgische context werd uitgevoerd. In de eerste decennia van de 20ste eeuw werd de Messe solennelle nog uitgevoerd op de jaarconcerten van het Peter Benoit-fonds, een vereniging die tot doel had om het werk van Benoit te publiceren en te promoten. Zo waren er uitvoeringen in 1905 en 1911, beide gedirigeerd door Edward Keurvels; in 1926 (driemaal) en 1936 (tweemaal), telkens gedirigeerd door Flor Alpaerts. Daarna was het wachten tot 1988 voor een uitvoering onder de leiding van Frans Cuypers, waarna de mis vijf jaar later onder de leiding van Alexander Rahbari werd uitgevoerd. Van deze uitvoering verscheen een live-opname op het label Naxos. Sindsdien werd het werk ook drie keer in het buitenland uitgevoerd: in 2000 in het Japanse Nagaoka, gedirigeerd door Yosuke Funahashi en in 2013 in Bregenz en Dornbirn, onder de leiding van Guntram Simma, die met zijn Oostenrijkse ensembles de mis ook in 2014 in Antwerpen uitvoert.

Voor het uitvoeringsmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 586, 2013].