Ga verder naar de inhoud

Claude Debussy schreef de tekst en muziek van Noël des enfants qui n’ont plus de maisons in december 1915 uit verontwaardiging voor het leed dat de Duitse legers hadden aangericht in Frankrijk, maar ook in België, Servië en Polen. In het lied, het laatste dat hij componeerde, noemt hij de wreedheden waarvan de kinderen het slachtoffer zijn en roept hij de Kerstman op om niet meer bij de vijand langs te gaan en om de overwinning aan de kinderen van Frankrijk te schenken. Dit bijzondere kerstlied werd in 1916 door Durand in Parijs gepubliceerd met een Engelse vertaling van Clara Swayne Saint-René Taillandier, de echtgenote van de componist Gabriel Saint-René Taillandier.

Debussy had zich eerder al als componist uitgesproken tegen het oorlogsgeweld, meer bepaald tegen de wreedheden die de Duitsers in het neutrale België begingen. Zo schreef hij in 1914 het korte pianowerk Berceuse héroïque ‘pour rendre hommage à S. M. le roi Albert 1er de Belgique et à ses soldats’. Het pianostuk, dat hij nadien zou orkestreren, werd in november 1914 gepubliceerd in de bundel King Albert’s Book. A Tribute to the Belgian King and People from Representative Men and Women Throughout the World. Na de Berceuse héroïque componeerde hij met Page d’album en Élégie nog twee soortgelijke pianostukken die respectievelijk bedoeld waren voor een concertreeks en een boekpublicatie ten voordele van gewonde soldaten en oorlogswezen.

Het is niet duidelijk wanneer en voor welke gelegenheid Henry George D’Hoedt dit eenvoudige, maar aandoenlijke lied orkestreerde. Henry George D’Hoedt – geboren als Henri Georges D’Hoedt, maar hij zou zijn naam verengelsen – studeerde aan het Koninklijk Conservatorium van Gent bij befaamde leraars en componisten als Oscar Roels, Paul Lebrun, Edward Blaes, Emile Mathieu en Leo Moermans. Later volgde hij nog dirigeercursussen in Duitsland. Hij speelde een tijdje als fagottist in het orkest van de Koninklijke Vlaamse Opera in Antwerpen, maar vanaf 1916 zou hij vooral in het hoger muziekonderwijs actief zijn, eerst als leraar in Gent en vanaf 1924 als directeur van het Stedelijk Muziekconservatorium in Leuven. D’Hoedt componeerde liederen, koren, cantates, een opera, pianomuziek en orkestwerken. Sommige titels van zijn orkestwerken verraden een open geest en brede belangstelling, zoals La vocation de Siddharta, Poème pantagruélique (naar Rabelais) of Trois évocations antiques (waarvan het deel Dionysos geïnspireerd is door de lectuur van de roman La révolte des anges van Anatole France). Zijn bekendste orkestwerk, Chroniques brèves de la vie bourgeoise (1934) droeg hij op aan Henri Barbusse. In deze ‘rhapsodie orchestrale’, waarin D’Hoedt citaten van Wagner en Gounod, en flarden amusementsmuziek binnensmokkelt, laat hij een satirische kijk op de maatschappij horen.

Deze orkestratie van Debussy’s kerstlied was tot voor kort onbekend, tot de partijen (behalve de zangpartij) in 2018 werden teruggevonden in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Op basis van deze orkestpartijen, die duidelijk ooit voor een uitvoering zijn gebruikt, werd de partituur door Evgeni Dimitrov gereconstrueerd.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2575, 2019].