Ga verder naar de inhoud

In de negentiende eeuw trokken uitvoerende musici en componisten, beginnende talenten zowel als gevestigde namen, vanuit heel Europa naar Parijs, de toenmalige ‘capitale de la musique’. Ze waren op zoek naar erkenning van het publiek en de kritiek, op zoek ook naar fortuin. "Tout le monde parle musique, tout le monde s’occupe de cet art, tout le monde l’aime et s’y livre. C’est plus qu’un goût, plus qu’une mode, c’est un besoin." Dat schreef A.L. Maillot in 1863 over de impact van de Parijse muziekcultuur. En hij wees ook op de hiërarchie in de muziekgenres: vooral de opera was populair en genoot dus het meeste aanzien. Er was een groot publiekspotentieel, hongerig naar opera. Volgens François-Joseph Fétis was de belangstelling voor opera er veel groter dan in, bijvoorbeeld, België: "Pour les habitants de Paris, un opéra nouveau est un événement auquel tout le monde s’intéresse; en Belgique, l’indifférence est invincible pour ce qui n’a pas obtenu la vogue ailleurs. Les opéras de Grisar, de Limnander et de Gevaert ont eu du succès à Bruxelles, à Gand, Liège et Anvers, parce qu’ils en avaient eu à Paris; mais ‘Quentin Durward’, s’il eût joué au théâtre de la Monnaie avant d’être applaudi à l’Opéra-Comique, n’aurait pas eu cinq représentations. Rien ne pourra changer ces dispositions du pays." Voor een operacomponist was het dus noodzakelijk om ‘le baptême de Paris’ te krijgen vooraleer in eigen land succes te kennen. Een geslaagd debuut in een Parijs operahuis kon het begin van een internationale carrière betekenen.

Niettegenstaande Fétis in zijn leerling François-Auguste Gevaert geen operacomponist zag, zou Gevaert toch, met wisselend succes, een hele reeks opera’s componeren. Zijn eerste opera’s schreef hij voor Gent: de ‘grand opéra’ in drie akten Hugues de Somerghem ging er op 26 maart 1848 in première en de ‘opéra-bouffon’ in één akte La comédie à la ville werd op 5 januari 1849 gecreëerd. Nadat hij na het behalen van de Prix de Rome met een studiebeurs van de Belgische staat door Frankrijk, Spanje, Italië en Duitsland had gereisd, vestigde hij zich in Parijs. Daar ging op 27 november 1853 in het' Théâtre-Lyrique' zijn eenakter Georgette in première. Daarna volgden nog zeven opera’s die of door het 'Théâtre-Lyrique' of door de 'Opéra-Comique' werden opgevoerd: Le billet de Marguerite (1854); Les lavandières de Santarem (1855); Quentin Durward (1858); Le diable au moulin (1859); La poularde de Caux (1861); Le château-trompette (1864) en Le capitaine Henriot (1864). Tussendoor schreef hij in 1861 voor Baden-Baden de opéra-comique Les deux amours. Voor Parijs zou Gevaert nog de ‘grand-opéra’ Roger de Flor schrijven, maar die opera bleef in de kartons steken omdat hij in 1867 werd benoemd tot ‘directeur de la musique’ van de Opéra.

Zijn laatste opera die de planken van een Parijs operahuis haalde was dus Le capitaine Henriot. Deze ‘opéra-comique’ werd op 29 december 1864 gecreëerd met de fameuze bariton Joseph A.C. Couderc in de titelrol en de legendarische mezzo Célestine Galli-Marié in de belangrijkste vrouwenrol. (Galli-Marié stond toen aan het begin van een grote carrière. Op 12 augustus 1862 was ze in de Opéra-Comique gedebuteerd in Pergolesi’s La serva padrona, in een orkestratie van Gevaert overigens. Galli-Marié was de eerste Mignon en creëerde Carmen).

Het libretto voor Le capitaine Henriot werd geleverd door Victorien Sardou en Gustave Vaëz. Deze laatste was een Belgische toneelauteur die in het Parijse operamilieu actief was en Gevaert in zijn beginjaren in Parijs had gesteund. Hun libretto zorgde even voor bemoeienissen van de censuur. ‘Le capitaine Henriot’ is hier de schuilnaam van Henri de Navarre (1553-1610), de troonopvolger van de Franse kroon. Het verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de godsdiensttwisten die Frankrijk toen teisterden en meer bepaald de belegering van Parijs door Henri de Navarre en diens schoonbroer Henri III. Het is na de moord op Henri III dat de protestant Henri de Navarre, als Henri IV, de eerste Franse koning uit het huis van Bourbon werd. Uit schrik dat Napoleon III zich beledigd zou voelen door een opera met een Franse koning in de glansrol, durfde de censuurcommissie geen toestemming te verlenen zonder eerst de bevoegde minister te interpelleren. Uiteindelijk kon Gevaerts opera probleemloos worden opgevoerd. Opera’s met een militair onderwerp, obligaat doorweven met een liefdeshistorie, waren toen trouwens ‘en vogue’. Le capitaine Henriot werd beschouwd als een van Gevaerts beste opera’s. Hans von Bülow bijvoorbeeld schreef dat de opera steviger voedsel bevatte dan alles van Ambroise Thomas en Charles Gounod samen. Uiteindelijk werd de opera tachtig keer in Parijs opgevoerd. Er volgden opvoeringen in Lyon, Den Haag, Brussel en Brugge (1871).

De eclatante ouverture, grotendeels op een marsbeweging gebaseerd, laat de belangrijkste thema’s uit de opera de revue passeren. Een van die thema’s is niet van eigen vinding, maar leende Gevaert bij de Franse componist Pierre Guédron (ca. 1565- ca. 1619). Diens ‘air de cour’ Est-ce Mars was een bijzonder populaire melodie die genoteerd staat in Valerius’ Nederlandtsche Gedenck-clanck, maar ook vaak voorkomt in Engelse luitmanuscripten en die door, onder anderen, Samuel Scheidt en Jan Pieterszoon Sweelinck werd gevarieerd. In de achttiende eeuw raakte dit oorlogslied in de vergetelheid, maar dankzij de liedboeken kende het in de negentiende eeuw een heropleving. Zo nam Jan Frans Willems de melodie onder de titel De tabak op in zijn Oude Vlaemsche liederen (1848). Gevaert was zeer gecharmeerd door deze melodie die hij al had geïntroduceerd in zijn cantate Jacob van Artevelde (1863) en die hij later hergebruikte in zijn ‘nationaal gezang’ Naar wijd en zijd. Het introduceren van dit Franse krijgslied uit de tijd van Henri IV zorgde in Le capitaine Henriot voor een historiserend effect en werd goed gesmaakt.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 537, 2008].