Ga verder naar de inhoud

De Vlaams-Amerikaanse componist en dirigent Frank Van der Stucken componeerde Pax triumphans (Triomf van de vrede) om het einde van de Spaans-Amerikaanse oorlog te vieren. Deze oorlog om de Spaanse koloniën op de Filippijnen en Cuba werd in juni-juli 1898 uitgevochten en gewonnen door de Verenigde Staten. Aan deze feestelijke proloog voor groot symfonisch orkest ligt dan ook een programmatische verklaring ten grondslag die zich richt tot de personalisatie van de Vrede: "Te midden van bloedige oorlogen die de hele wereld hevig beroeren, verzamelen zich uw aanhangers om hulde te brengen aan de kunst die vrede sticht." Van der Stucken droeg het werk op aan Emily Balcke-Schmidlapp en gaf het werk als motto een vers van Alfred Lord Tennyson mee: "They do not die / nor lose their mortal sympathy / nor change to us, although they change." (Dit vers komt uit het monumentale gedicht In memoriam A.H.H. dat Tennyson voltooide in 1849 na de plotse dood in 1833 van zijn vriend Arthur Henry Hallam).

In een inleiding bij de partituur geeft Van der Stucken een uitgebreide verklaring bij zijn werk en de leidmotieven die hij gebruikt. Het symfonisch gedicht opent met een gedecideerde ‘oproep tot de strijd’, waarna onmiddellijk chromatische passages het ‘geweeklaag van de mensheid’ verbeelden. Het lamenteren wordt bruusk onderbroken door een schreeuw van afschuw in het hele orkest, waarna alleen nog geweeklaag overblijft. Opnieuw klinkt de oproep tot de strijd en trekt de ‘mars van de strijders’ voorbij. Het motief van het ‘brute geweld’ overheerst, er rest alleen nog wanhoop. Het geweeklaag kan de oorlog niet stoppen, maar als het ‘brute geweld’ dreigt alles nietsontziend te vernietigen, doet zich een plotse ommekeer voor: de wrange orkestkleuren worden lichter, de horizon klaart op en ‘het geweeklaag’ leidt naar een ommekeer: het ‘verlangen naar de vrede’. Deze breed uitgesponnen passage mondt uiteindelijk uit in de ‘apotheose van de vrede’, een motief dat begint met een dalende en stijgende reine kwart en dat in brede notenwaarden gepresenteerd wordt door de trombones. Het ‘geweld’-motief duikt nog eens op, maar wordt door de motieven van het ‘geweeklaag’ en het ‘verlangen naar de vrede’ de pas afgesneden. Dit is het moment waarop vier thebaanse trompetten oproepen tot het feest van de vrede. (In de partituur vraagt Van der Stucken om de trompetten te laten spelen van op de hoogste galerij van de concertzaal. Hij kende ongetwijfeld de Rubenscantate (1877) van zijn leermeester Peter Benoit waarin tijdens een openlucht-uitvoering de thebaanse trompetten van op de Antwerpse kathedraaltoren speelden).

De ritmisch gewijzigde motieven van het ‘verlangen naar de vrede’ en de ‘apotheose van de vrede’ evoceren het naderen van diverse mensenscharen. Aangekondigd door de vier orkesttrompetten laten de thebaanse trompetten, deze keer samen met de klokken, opnieuw hun appèl horen. In een indrukwekkende finale overheerst het motief van de ‘apotheose van de vrede’, waarbij zich in een groots crescendo een eenstemmig koor en het orgel voegen (beide ad libitum). Het koor zingt, als een cantus firmus, Nun danket alle Gott, de eerste strofe van het driestrofige kerklied van de theoloog, dichter en musicus Martin Rinckart (1586-1649). Dit toenmaals bijzonder populaire lied werd eerder in de muziekgeschiedenis tientallen keren bewerkt. Bekende voorbeelden zijn Johann Sebastian Bach (in de gelijknamige cantate BWV 192), Felix Mendelssohn-Bartholdy (in zijn tweede symfonie, Lobgesang), Franz Liszt (het orgelkoraal Nun danket alle Gott) en Heinrich von Herzogenberg (Choralphantasie Nun danket alle Gott). Het lied werd ook geaccapareerd door de Duitse soldaten waardoor het een ‘Gott mit uns’-connotatie kreeg: het werd al door de Pruisische soldaten gezongen tijdens de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), het klonk tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870 in Sedan en zou ook bij de mobilisatie in 1914 gezongen worden. Door het gebruik van dit dankgebed dat ook door soldaten werd gebeden, gaf Van der Stucken zijn werk een universele pacifistische betekenis mee.

Deze Fest-Prolog werd voor het eerst uitgevoerd in 1900 op een Amerikaans muziekfestival. Van der Stucken dirigeerde het werk ook in 1906 in Cincinnati tijdens het eerste May Festival dat hij als muziekdirecteur leidde. Rinckarts koraal werd toen door een kinderkoor gezongen.

Het introduceren van een slotkoor had Van der Stucken reeds eerder toegepast, namelijk in Festzug op. 12, een werk dat hij rond 1890 componeerde. Op dat moment was Van der Stucken een van de leidinggevende figuren in het Amerikaanse muziekleven. Met de 'Arion Society' uit New York bracht hij verschillende Amerikaanse premières van Europese werken (Berlioz, Bruch, Benoit), maar tegelijkertijd verdedigde hij ook de jonge Amerikaanse muziek: vanaf 1884 organiseerde hij concertreeksen die exclusief Amerikaanse componisten programmeerden. Het lag dan ook voor de hand dat Van der Stucken het ‘Amerikaanse concert’ dirigeerde dat op 12 juli 1889 op de Parijse Wereldtentoonstelling georganiseerd werd. In zijn artikel Early encouragements to American composers schreef Sumner Salter dan ook terecht: "No one person, probably, exerted an outstanding influence in behalf of the American composer comparable to that which must be credited to Van der Stucken, who was indefatigable and most sincere in his efforts to give the work of his compatriots a hearing" (Musical Quarterly, Vol. XVIII, 1932, p. 82). Van der Stucken mocht dan ook niet ontbreken op het prestigieuze concert dat op 10 april 1891 in de Metropolitan Opera in New York georganiseerd werd ter viering van de vijftigste verjaardag van de stichting van The New York Tribune. Op het volledig Amerikaanse programma dat werd gedirigeerd door Walter Damrosch, was Van der Stucken vertegenwoordigd met zijn Festzug.

In dit uitbundige werk wou de componist de sfeer van de Vlaamse ommegangen, die hij kende van zijn jeugdjaren in Antwerpen, evoceren. Vandaar ook de dominante aanwezigheid van koperblazers in dit stuk. Dat hij goede herinneringen had aan zijn Antwerpse jaren mag ook blijken uit de tekst die hij het vierstemmig mannenkoor in de finale laat zingen: "Ecce quam bonum quamque jocundum habitare fratres in unum". Het zijn de eerste regels van Psalm 132 (133) die in de vertaling van Joost van den Vondel (1587-1679) klinken als: "Ai zie, hoe zoet en lieflijk is ‘t / dat broeder dus eendrachtig / Te zamen wonen zonder twist" (Harpzang CXXXII). Van der Stucken eist voor het koor minstens tachtig tenoren en honderd bassen; indien er geen koor voorhanden is wordt in een ingekorte finale de koorpassages uitgevoerd door trompetten en trombones.

Van der Stucken droeg zijn Festzug dankbaar op aan zijn oud-leraar Peter Benoit, wat voor de Vlaamse componist en pedagoog toch wel een internationale erkenning betekende. De bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen bezit trouwens een door Van der Stucken gesigneerde partituur die aan Benoits muziekschool is opgedragen: "Aan de Vlaamsche muziekschool van Antwerpen van een oud-leerling." Van der Stucken dirigeerde het werk ook op het allerlaatste concert dat hij op 14 maart 1928 in Antwerpen dirigeerde. Bij zijn terugkeer in de Verenigde Staten werd hij gehuldigd voor "his splendid services of the development of choral and orchestral music in the United States and, especially, for his lofty and unselfish endeavors in behalf of American composers." In 1929 werd hij lid van de 'American Academy of Arts and Letters' en toen de Academy op 24 april 1929 in Carnegie Hall zijn vijfentwintigste verjaardag vierde, speelde de 'New York Philharmonic' o.l.v. Hendry Hadley zijn Festzug. Daags nadien schreef The New York Times dat Van der Stuckens werk "the merit of sincere and romantic feeling of another era" bezat. Op 20 augustus 1929 stond Van der Stucken opnieuw in The New York Times, deze keer met een uitgebreid overlijdensbericht onder de hoofding: "F. Van der Stucken, composer, is dead. Noted conductor of New York and Cincinnati dies in Hamburg after operation. Directed many festivals. A native of Texas, he was one of the first propagandists for American music."

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek (www.svm.be)

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 526, 2007].