Ga verder naar de inhoud

Jules De Swert kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, muziekleraar, cellist, contrabassist, kapelmeester en componist Herman De Swert (1803-1873), net zoals zijn broers Isidore (1830-1896), een gerenommeerd cellist, en Jean-Baptiste (1832-1856), die verschillende instrumenten bespeelde en ook componeerde.

In 1856 trok Jules De Swert naar het Conservatoire royal in Brussel, waar hij bij de cellovirtuoos en componist Adrien François Servais (1807-1866) in 1859 een eerste prijs behaalde. Dit was het begin van een grote internationale carrière die hem doorheen Europa voerde. Hij verwierf faam door de uitvoering van zijn bewerkingen voor cello van de vioolconcerto’s van Beethoven en Mendelssohn, van zijn eigen concerto’s en van de celloconcerto’s van, onder anderen, Robert Schumann en Bernhard Molique.

De Swert werd eerste cellist en zelfs concertmeester van verschillende belangrijke Duitse orkesten in Düsseldorf, Weimar, Berlijn en Bayreuth, en op verschillende plaatsen werd hij bekroond, onder andere met de eretitel ‘Kammervirtuose’. In 1865 werd hij celloleraar aan de Musikhochschule van Berlijn, een functie die hij tot 1877 zou bekleden. Tussen het toeren door, als solist en in kamermuziekverband, componeerde hij ook. Naast composities (waaronder drie concerto’s) en arrangementen voor zijn instrument, schreef hij ook liederen, kamermuziek, het door Heinrich Heine geïnspireerde orkestwerk Nordseefahrt en drie opera’s. De succesvolste opera was Die Albigenser, op een libretto van Wilhelm Rullmann, die op 2 oktober 1878 in Wiesbaden werd gecreëerd en opvoeringen kende in Frankfurt, Hamburg, Straatsburg, Antwerpen en Gent. Graf Hammerstein, op een libretto van Wilhelm Jacoby, ging op 7 februari 1884 in wereldpremière in Mainz en in 1890 werd zijn laatste opera Piccolino in Den Haag gecreëerd.
Hij publiceerde ook didactische werken als The violoncello (een methode in 1882 gepubliceerd door Novello) en Gradus ad parnassum, ou le mécanisme du violoncelle (Leipzig, 1888).

Omwille van zijn zwakke gezondheid zette hij het concerteren stop om in 1888 in Oostende directeur te worden van de Muziekschool en een jaar later tweede dirigent van het Kursaalorkest. Deze functies combineerde hij met het ambt van leraar cello aan het Stedelijk Muziekconservatorium in Brugge en aan het Koninklijk Conservatorium van Gent.

De Swert componeerde Pensée élégiaque voor vier cello’s in 1885 bij de dood van Servais’ oudste zoon, Joseph. Hij maakte ook een versie voor cello en piano en voor vier hoorns.
Léon Rinskopf (1862-1915), De Swerts opvolger als directeur van de Muziekschool en dirigent van de Kursaalconcerten, programmeerde in augustus 1891 dit Pensée élégiaque voor vier cello’s als nagedachtenis aan de jong gestorven cellovirtuoos en componist. Op het programma stonden toen nog verder: Adagio religioso voor strijkers, de ouverture tot Die Albigenser, het Celloconcerto in d, opus 32, en Nordseefahrt.

Deze elegie wordt nog vaak uitgevoerd en werd in 2016 op de cd Légende uitgebracht door het Tansman Cello Quartet (Antarctica Records AR 0001).

Duurtijd: 3’20”

Deze partituur werd geëditeerd door Stijn Saveniers op basis van twee partituren uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen: de Schott-uitgave S.F. 3675 (KVC 133.752) en een manuscript (KVC 133.751).

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2603, 2021].