Ga verder naar de inhoud

Zowel qua afkomst als qua opleiding was Joseph Ryelandt enigszins een buitenbeentje in het Vlaamse muziekleven. Hij stamt uit een Franstalige familie uit de hogere bourgeoisie in Brugge en na zijn studies wijsbegeerte in Namen en (gedurende enkele maanden) rechten in Leuven, ging hij privéles volgen bij pianist-componist Edgar Tinel (1854-1912), toen directeur van het Mechels instituut voor religieuze muziek, later het Lemmensinstituut genoemd. Ryelandt heeft dus geen opleiding aan een van de Belgische conservatoria genoten. Zijn gegoede afkomst liet hem toe om zich bijna dertig jaar lang –na zijn studies bij Tinel tot zijn benoeming in 1924 als directeur van het Stedelijk Conservatorium van Brugge – exclusief aan het componeren te wijden. Ryelandt bleef die functie vervullen tot 1945, met een kleine onderbreking tijdens de oorlog, en gaf ondertussen van 1929 tot 1939 ook les harmonie en contrapunt aan het Koninklijk Conservatorium van Gent.

Vanaf 1936 viel zijn compositorische activiteit zo goed als stil en toen hij als zeventiger in 1940 een balans van zijn carrière opmaakte, schreef hij: ‘Je crois avoir fourni assez des oeuvres dans tous les domaines pour pouvoir me dire que je n’ai pas été un serviteur inutile de l’art. J’ai fait ce que je pouvais. L’avenir décidera si quelque chose de cette oeuvre pourra me survivre à la plus grande gloire de Dieu.’

Ryelandt liet een omvangrijk oeuvre na, waarvan een groot deel religieus geïnspireerd is. Zo schreef hij naast liturgische werken, ook de opera Caecila, oratoria met titels als Purgatorium (1904), De komst des Heren (1906), Maria (1909), Agnus Dei (1914) en Christus Rex (1922), en cantates als Le bon pasteur (1912), Mors vita (1939) en Veni Creator (1939). Ook zijn symfonische muziek is bezield door een religieuze adem, zoals het symfonisch gedicht Gethsemani (1905), of zijn Symfonie nr. 4 in es (1913) waar het slotkoor triomfantelijk het geloof bezingt. Daarnaast componeerde Ryelandt ook liederen (onder andere op teksten van de Brugse priester-dichter Guido Gezelle), pianomuziek en kamermuziek, waaronder vijf strijkkwartetten, waarvan hij er twee heeft vernietigd (van het vernietigde kwartet in A heeft hij wel het Adagio behouden als opus 13).

Het Quatuor n° 2 en fa mineur op. 36 voltooide Ryelandt volgens een nota na de laatste maatstreep op 3 juli 1903 in Orchimont, een landelijk dorp in de provincie Namen, waar zijn schoonfamilie een buitenhuis bezat. Hij liet het werk creëren bij hem thuis op 17 december 1903 door eerste violist August Vander Looven (1873-1936), tweede violist Oscar De Busschere (1872-1953), altist Théo dela Rivière (1878-1957) en cellist Adolphe De Vlaemynck (1877-1969). Samen met pianist Jules Van Dycke (1877-1957) vormden ze het Brugs kwintet, waaraan Ryelandt zijn tweede strijkkwartet opdroeg. Op het huisconcert stond ook nog werk van Beethoven, Boccherini en Brahms op het programma. Opmerkelijk is dat Ryelandt in het slotdeel van dit klassiek geconstrueerde en romantisch bezielde kwartet het volkslied Langs een groen heidetje verwerkt, een gebarenlied dat ook werd opgenomen in Chants populaires flamands avec les airs notés et poésies populaires diverses recueillies à Bruges van Adolphe Lootens en J.M.E. Feys (Brugge, 1879).

Deze partituur werd op basis van het autografisch manuscript geëditeerd door Stijn Saveniers en op 23 april 2023 in AMUZ in Antwerpen uitgevoerd door leden van het Antwerp Symphony Orchestra.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2632, 2023].