Ga verder naar de inhoud

Peter Benoit componeerde zijn enige strijkkwartet tijdens de eerste studiereis die hij maakte na het behalen van de Prix de Rome (1857). Met het stipendium dat aan die prestigieuze staatsprijs voor compositie verbonden was, trok hij rond 15 maart 1858 naar Duitsland, waar hij via Keulen en Bonn halt hield in Leipzig. Diezelfde weg was hem voorgegaan door Adolphe Samuel (1824-1898) die in 1845 de Prix de Rome had gewonnen en toen met zijn reisbeurs eerst naar Felix Mendelssohn Bartholdy in Leipzig was gereisd.

Volgens zijn vriend, musicograaf en componist Edmond Van der Straeten, wou Benoit in Duitsland van dichtbij ‘(le) mouvement réformateur’ meemaken. Van der Straeten verwijst hier duidelijk naar het groepje componisten rond Franz Liszt, dat in 1859 als ‘Neudeutsche Schule’ werd omschreven door Franz Brendel van het Neue Zeitschrift für Musik.

Benoit zou maar enkele dagen in Leipzig blijven, omdat het muziekseizoen daar ten einde liep. Van daar trok hij naar Dresden (waar zijn ouverture tot het zangspel Het dorp in ’t gebergte werd uitgevoerd), Praag (waar hij zijn leermeester François-Joseph Fétis ontmoette) en Berlijn (waar hij zijn Petite cantate de Noël componeerde en zijn Ave Maria op. 1 werd uitgevoerd), om dan rond 20 september in München te arriveren. Benoit trof er een stad in feeststemming aan: de stad was aan haar 700ste verjaardag toe en dat werd gevierd met historische cavalcades, tentoonstellingen en ‘superbes et grandioses concerts’, aldus Benoit in zijn brief van 28 september 1858 aan het thuisfront. Benoit stak overigens de loftrompet over München, zoals verder uit diezelfde brief blijkt: "Maintenant pour vous parler encore un peu de l’Allemagne je vous dirai que Munich est la ville la plus intéressante pour des artistes. On y fait de la belle musique dans les églises. Il y a un théâtre, un bon orchestre, une belle bibliothèque, de belles galeries de tableaux, de beaux monuments, etc. etc." Toch voelde hij zich gedurende zijn ‘Bildungsreise’ door Duitsland niet goed in zijn vel en keek hij uit naar zijn verblijf in Parijs (vanaf het voorjaar 1859): "Malgré le charme qu’a l’Allemagne pour moi, je serai heureux de voir terminer ce voyage, le climat ne convient pas à mon tempérament nerveux et je crois que je souffrirai beaucoup en hiver ici.’"

In München leerde hij ene Barones von Siegroth kennen en werd hij aan Franz Liszt voorgesteld. Liszt maakte toen een bergtocht met prinses Carolyne von Sayn-Wittgenstein en verbleef ook een tijdje in München. Volgens Benoits brief van 30 oktober 1858 zou Liszt hem toen in Weimar uitgenodigd hebben. Benoit was van plan om in december op die invitatie in te gaan, maar uiteindelijk strooide een ziekte roet in het eten en is hij via Leipzig naar België teruggekeerd.

Het is tijdens zijn verblijf in München dat Benoit de laatste dagen van september en de eerste oktoberdagen zijn strijkkwartet componeerde. Opmerkelijk is dat Benoit het werk niet van begin tot einde in chronologische volgorde deed: op 1 oktober voltooide hij het tweede deel, daags nadien het derde, op 4 oktober stond het begin op papier en nog eens twee dagen later trok hij de laatste dubbele maatstreep van het slotdeel.

Door een nota in het autografische manuscript weten we dat het kwartet kort daarna in München werd gecreëerd door het strijkkwartet van Johann ‘Hanny’ Christoph Lauterbach (1832-1918). De kans is bijzonder groot dat Benoit Lauterbach al kende van hun gezamenlijke studietijd aan het 'Conservatoire royal de Bruxelles.' Lauterbach ontplooide zich sinds 1850 in het Brussels Conservatorium als leerling van Charles de Bériot en van directeur Fétis; Benoit zou zich een jaar later in Brussel inschrijven, het jaar dat Lauterbach afstudeerde met ‘le prix d’honneur à la classe de perfectionnement’. Rond die tijd gaf Lauterbach ook veel concerten in het Brusselse. Zo trad hij in de zomer van 1851 verschillende keren op voor de 'Société d’Harmonie' van Elsene met concertant werk van de Bériot, Vieuxtemps en Artôt en met strijkkwartetten van Mozart en Beethoven. Begin 1852 speelde hij nog in de 'Société Philharmonique' in Brussel, maar later trok hij weer richting vaderland om vioolleraar te worden aan het Conservatorium van München. Daar organiseerde Lauterbach, samen met pianist Franz Wüllner, ‘Kammermusik-Soireen’ die op heel wat bijval konden rekenen. Lauterbach stortte zich in de kwartetten en andere kamermuziekwerken van Haydn, Mozart en Beethoven. Uit eigentijdse getuigenissen blijkt hij een excellent violist en ‘chambrist’ te zijn geweest. Later verhuisde Lauterbach naar Dresden, waar hij ook een kwartet stichtte (met de befaamde Friedrich Grützmacher als cellist). Lauterbach toerde intensief door Europa en publiceerde zelf ook enkele vioolwerken.

In de tweede reeks reisverslagen die Benoit volgens het reglement van de Prix de Rome moest schrijven, noemt hij ook de andere leden van Lauterbachs kwartet bij naam: "M. Lauterbach est secondé par trois artistes de grand talent, MM. Kahl, Strauss et Müller." Aangezien vooral die laatste twee namen frequent voorkomen, laten de andere kwartetleden zich lastiger identificeren. Indien ze van hetzelfde niveau waren als de renommee van Lauterbach doet vermoeden, dan mocht de jonge Benoit zich gelukkig prijzen dat zijn kwartet door een dergelijk kwaliteitsvol ensemble boven de doopvont werd gehouden.

Blijkbaar was Benoit zelf tevreden over zijn vroege kamermuziekwerk, want hij liet het nog in de jaren 1880 in zijn muziekschool in Antwerpen uitvoeren door leraars en studenten. Ook bij bijzondere gelegenheden liet hij het werk programmeren. Zo werden twee delen uit het kwartet gespeeld bij de onthulling van het marmeren borstbeeld (door Frans Joris) dat op 14 juni 1886 door de leraren van zijn muziekschool aan Benoit werd aangeboden. Bij de overhandiging van de eretekens van de Orde van Oranje-Nassau op 25 november 1892 werd het volledige kwartet uitgevoerd door de befaamde Kwartet-Kapel, die gevormd werd door violisten Edmond De Herdt en Frans Lenaerts, altviolist Willem Kryn en cellist Corn. Smit.

Na Benoits dood lijkt de belangstelling voor het kwartet weg te kwijnen. Het tij keert in 1951, wanneer de Koninklijke Belgische Academie het werk voor het eerst publiceert en zo voor nieuwe uitvoeringen en opnames zorgt. Vermoedelijk werd de eerste radio-opname op basis van deze uitgave gerealiseerd door het in de jaren '50 en '60 befaamde Haydn-kwartet (Georges Maes en Lode Hertogh, violen, Louis Logie, altviool, en René Pousseels, cello). De editie uit 1951 lag samen met alle beschikbare eigentijdse manuscripten aan de basis van deze nieuwe partituuruitgave die Piet Stryckers realiseerde.

Het kwartet werd op cd uitgebracht door het Gaggini Kwartet (de allereerste cd van het label In Flander’s Fields - Phaedra 92 001, februari 1996).

Duurtijd van het kwartet: ca. 23’15”.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2506, 2015].