Ga verder naar de inhoud

De partituur van Salve Regina, ou Ave maris stella van François-Auguste Gevaert maakt deel uit van de rijke muziekbibliotheek van de Sint-Jacobskerk in Antwerpen. Deze laatgotische kerk (ca. 1506-1656), met een impressionante barokke aankleding, heeft niet alleen een prachtige kunstcollectie (met werken van Rubens en Jordaens), maar ook een omvangrijke en waardevolle muziekbibliotheek die sinds 2009 bewaard wordt in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Deze unieke collectie bevat 670 partituren, waaronder vele unica. Vlaamse componisten zijn hierbij goed vertegenwoordigd; onder hen: François-Joseph Krafft (1721-1795), Charles-Louis Hanssens (1777-1852), Jan J.F. Janssens (1801-1835), Léon de Burbure de Wesembeek (1812-1889), Peter Benoit (1834-1901) en Lodewijk De Vocht (1887-1977). Natuurlijk zijn ook grote namen als Haydn, Mozart, Cherubini of Gounod met religieuze werken in de collectie aanwezig, maar het is opvallend dat bepaalde componisten die toen vaak uitgevoerd werden – aan de samenstelling van deze praktische muziekbibliotheek te meten – nu grotendeels vergeten zijn. Duitse componisten als Johann Melchior Dreyer (1747-1824), Franz Bühler (1760-1823) of Johann Baptist Schiedermayr (1779-1840) schreven liturgische muziek op maat van een gemiddeld kerkkoor- en orkest: goed geschreven dienstbare kerkmuziek met aandacht voor de interpretatie van het woord, een bescheiden bezetting en voorzichtige romantische tendensen.

Ook François-Auguste Gevaert was zeer met de kerkmuziek begaan. Zoals toentertijd de gewoonte was, kreeg hij zijn eerste muzieklessen in de parochiekerk en volgens de overlevering heeft hij al op zijn negende een mis geschreven. In de loop van zijn carrière zou hij heel wat liturgische muziek schrijven. Een bijzonder werk is zijn Missa solemnis pro defunctis, die hij componeerde ter nagedachtenis van zijn in 1851 gestorven leraar Martin-Joseph Mengal, en die in september 1853 gecreëerd werd tijdens de jaarlijkse herdenking van de gesneuvelden van de Belgische Revolutie van 1830. Interessant in dit werk is de confrontatie tussen de strenge neorenaissancestijl van het koor en de klassieke begeleiding die hier en daar doorspekt wordt met romantische pigmenten. Ook zijn allerlaatste werk, de Grand'messe de Noël ‘Puer natus est nobis’, geschreven aan de vooravond van zijn dood, getuigt van zijn grote kennis van de oude kerkmuziek. Die kennis legde hij trouwens neer in theoretische werken als Les origines du chant liturgique (1890), door Hugo Riemann in het Duits vertaald, en La mélopée antique dans le chant d’église latine (1895). Voor praktisch gebruik schreef hij onder meer Leerboek van den gregoriaenschen zang (1856) en Vade-mecum de l’organiste (1871). Tussen het requiem uit 1853 en de mis uit 1907 componeerde hij nog een Messe de Requiem (en plain chant) en een Te Deum, naast een hele reeks motetten (a capella, met orgel, of met orkestbegeleiding).

Uit een notitie in het handschrift van dit Salve Regina, gedateerd op 2 november 1866, blijkt dat Gevaert het werk rond 1845 voor drie stemmen en orgel heeft geschreven en dat het motet in 1866 door Alphonse Goovaerts (1847-1922) werd georkestreerd. Goovaerts, bibliothecaris en archivaris van beroep, was actief in de Sint-Gregoriusvereniging die de profanisering van de kerkmuziek bestreed en ijverde voor een kwaliteitsvolle liturgische muziek, conform de kerkelijke voorschriften. Goovaerts componeerde zelf religieuze werken en maakte bewerkingen van Lassus en Palestrina. Meer dan waarschijnlijk is het ook Goovaerts die onder de originele tekst van het Maria-antifoon Salve Regina, de verzen van de Maria-hymne Ave maris stella plaatste. Het is een procedé dat wel meer werd gebruikt en dat ook handig was voor kerkkoren en -orkesten: op die manier kon één ingestudeerd werk op twee verschillende liturgische momenten gebruikt worden. Een ander voorbeeld uit de bibliotheek van de Sint-Jacobskerk is een Ave Regina (à quatre voix et orchestre) van Léon de Burbure, dat ook kan uitgevoerd worden met de tekst ‘Salve Creator cælorum’.

De tekstplaatsing maakt alleszins duidelijk dat Gevaert in zijn partituur van de tekst van het Salve Regina vertrokken is: de woordaccenten zijn correct en de bindingsbogen staan op de juiste plaats. De tekstplaatsing – door Goovaerts? – van het Ave maris stella daarentegen wordt grotendeels aan de uitvoerder overgelaten en is op bepaalde plaatsen problematisch wegens meer syllaben dan noten, of vice versa. Ook structureel kent het Salve Regina een logische eenheid die bij het Ave maris stella ontbreekt: in het drieledige Salve Regina wordt in de hoekdelen Maria toegezongen, terwijl het middendeel (met bas-solo) aan Jezus is gewijd. Dit maakt duidelijk dat dit procedé wel een praktisch voordeel biedt, maar bij de toegevoegde tekst muzikaal niet (altijd) bevredigend is.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 575, 2012].