Ga verder naar de inhoud

Arthur Meulemans was een van de meest productieve componisten van zijn generatie. Naast drie opera’s, oratoria, cantates, toneelmuziek, liturgische muziek, koorwerken, liederen, werken voor solo-instrumenten en kamermuziek, schreef hij meer dan honderd orkestwerken, waaronder vijftien symfonieën en concerterende werken voor zowat elk orkestinstrument. Voor trombone componeerde hij een Rapsodie voor trombone en orkest (1941) en een Concertino voor trombone en orkest (1953), naast deze Suite voor vier bazuinen in ut (‘bazuin’ werd in Vlaanderen lange tijd gebruikt als vervangwoord voor het te Frans klinkende ‘trombone’).
Waar in de achttiende eeuw de trombone vooral gebruikt werd in religieuze muziek, en het trombonekwartet in koraalachtige stukken tijdens de uitvaartliturgie – een gebruik dat bijvoorbeeld in Oostenrijk in zwang was – zou het trombone-ensemble zich in de loop van de negentiende eeuw steeds meer op het concertpodium manifesteren. Mede dankzij Ludwig van Beethoven emancipeerde de trombone zich zowel als orkestinstrument (de introductie van drie trombones in de kopersectie van het symfonisch orkest), als in kamermuziekverband (zijn Drei Equali uit 1812). In zijn spoor zouden componisten als Anton Bruckner en Gustav Mahler in hun symfonieën de trombones een prominentere rol toebedelen, terwijl Richard Wagner en Alban Berg vier trombones in hun operaorkest incorporeerden. Die evolutie droeg zeker ook bij tot de ontwikkeling van het trombonekwartet: steeds meer trombonisten konden (semi)professioneel aan de slag en het publiek raakte vertrouwd met de trombonesectie als een belangrijk element in de klassieke muziek.

In het begin van de vorige eeuw groeide het trombonekwartet uit tot een populair genre, dat mee gefaciliteerd werd door de professionalisering van de symfonische orkesten. Componisten schreven dan ook graag arrangementen en nieuw werk voor de koperensembles die binnen de schoot van het orkest ontstonden. In 1906 maakten de trombonisten van het Boston Symphony Orchestra onder de naam Boston Trombone Quartet opnames voor het label Victor. Verschillende orkesten volgden en het aantal optredens van trombonekwartetten groeide, wat de vraag naar repertoire – zowel bewerkingen als nieuw werk – deed toenemen. In zijn doctoraatsdissertatie A performance guide for trombone quartet: an application of pedagogical concepts and techniques for developing ensembles (University of Iowa, 2018) wijst Robert Carlisle Parker op ‘a noticeable lack of original repertoire for trombone quartets in the first half of the twentieth century’. De Suite for four trombones die de Poolse componist Kazimierz Serocki (1922-1981) schreef voor Juliusz Pietrachowicz, de eerste trombonist van het Warschau Filharmonisch Orkest, en diens trombonekwartet, ziet hij als het begin van een stroom aan trombonekwartetten.

Meulemans, die sinds 1930 het Radio-orkest in Brussel leidde, schreef zijn Suite voor vier bazuinen in ut al in 1942, maar het is niet duidelijk of hij daarbij een bepaald ensemble op het oog had. Om de uitvoeringsmogelijkheden van zijn suite te verhogen, voorzag hij ook de mogelijkheid om het werk met vier cello’s uit te voeren. Het werk werd opgenomen door het Quatuor de trombones de Liège (1983-1996) en onlangs op cd gezet door The Bone Project (Bram Fournier, Jan Smets, Lode Smeets, Koen Severens en Geert De Vos – Bram Fournier & friends, Belgian trombone ID, Et’cetera KTC 1674, 2020).

Deze partituur verschijnt in het kader van het onderzoeksproject Van ‘ventielbazuin’ tot ‘schuiftrombone’ tussen Parijs en Leipzig: een historisch-artistieke doorlichting van het trombone-onderwijs aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen dat Bram Fournier voerde aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (AP Hogeschool). De partituur werd op basis van de autograaf en van de uitgave door CeBeDeM (ca. 1958) geëditeerd door Stijn Saveniers, in samenwerking met Bram Fournier.

Kritisch bericht
(vergelijking met de uitgave door CeBeDeM)

Deel I:
5: CeBeDeM: trombone 4: mf; laatste tel, eerste achtste: si

Deel II:
11: CeBeDeM: ‘en dehors’ staat genoteerd bij trombone 1 i.p.v. bij trombone 2
39-40: CeBeDeM: crescendo doorgetrokken tot aan maat 41
46-47: CeBeDeM: crescendo over het geheel van beide maten
76: CeBeDeM: ‘Da capo al fine’

Deel III:
37: CeBeDeM: algemeen decrescendo vanaf de tweede tel

Deel IV:
3: CeBeDeM: algemeen decrescendo beperkt zich tot de laatste tel
4: CeBeDeM: algemeen crescendo gezamenlijk op de laatste tel
12: CeBeDeM: conform aan maat 11 zijn de achtsten opgesplitst in twee paren
14: CeBeDeM: algemeen decrescendo start pas op de eerste tel
17-18: zie opmerking betreffende maten 3 en 4
82-83: zie opmerking betreffende maten 3 en 4
91: CeBeDeM: conform aan maat 90 zijn de achtsten opgesplitst in twee paren
96-97: als maat 3&4

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2586, 2020].