Ga verder naar de inhoud

Na zijn studies bij François-Joseph Fétis (1784-1871) aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel, behaalde Peter Benoit in 1857 de Prix de Rome. Met het stipendium dat aan deze prijs was verbonden, maakte hij een studiereis door Duitsland en Bohemen en verbleef hij tussen 1859 en 1863 in Parijs. In de Franse hoofdstad componeerde hij onder andere een mis en een requiem en de pianobundel Contes et ballades.Toen zijn pogingen om in Parijs als operacomponist door te breken mislukten, keerde hij in 1863 naar België terug. In augustus 1865 voltooide in Brussel hij het Symfonisch gedicht voor klavier en orkest, in feite een pianoconcerto dat later een programmatische invulling meekreeg. In het manuscript is daar niets van te merken, maar in de postume uitgave hebben de drie delen volgende titels: Ballade, Bardenzang en Fantastische jacht. De inhoud is, net als in zijn Contes et ballades en in zijn Symfonisch gedicht voor fluit en orkest, geïnspireerd door oude sagen en verhalen uit zijn geboorteplaats Harelbeke. Benoit zag deze twee concerto’s en de pianocyclus als één geheel en hij wou dat deze drie werken gezamenlijk op het zelfde concert werden uitgevoerd.

Het manuscript van het pianoconcerto werd in 1921 door de componist Paul Gilson (1865-1942) klaargemaakt voor publicatie door het Peter Benoit-Fonds. De pianopartij werd herwerkt door de pianovirtuoos Arthur De Greef (1862-1940) die het werk verschillende keren heeft uitgevoerd. Het betreft vooral klankversterkingen, zoals het toevoegen van octaven. Benoit gaf zijn goedkeuring aan deze meer virtuoze versie die hij ook enkele keren dirigeerde. In deze uitgave zijn zowel de oerversie als de bewerking door De Greef opgenomen.

In die originele uitgave werd een programmatische verklaring opgenomen die geschreven werd door de pianist Frans Lenaerts (1873-1958), die in 1899 pianoleraar werd aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen waarvan Benoit directeur was:

"Ballade: De nacht omhult het bouwvallige Forestiersslot van Harelbeca. De wind doet het gebladerte der bomen ritselen; de maan verzilvert de Leie; en werpt haar licht op de ruïnen, die zich daar indrukwekkend verheffen, beladen met glorievolle herinneringen. Twee thema’s dienen dit gedeelte ten grondslag. Het eerste, aangegeven door den hoorn (ut kleine terts), stelt het tragische element voor, dat als een klacht door gans de ballade weerklinkt. Het klavier geeft het tweede thema aan (mi b grote terts); het ridderlijke element, de roem en de fierheid van de oude burcht.

Bardenzang: Een diepe stem laat zich horen en verhaalt van de aloude Forestiers, edele vrouwen en dichterlijke freules. Zij spreekt van Harelbeca’s grootheid in ‘t verleden en van akelige voorspellingen die het bedreigen.

Fantastische jacht: Eensklaps bedekt zich de hemel met sombere wolken. Onheilspellend weerklinkt er spotachtig hoorngeschal en angstwekkend paukengeroffel. Een wilde jachtstoet draaft voorbij, snel als de wind; schimmen dagen op, de lucht is gevuld met zonderlinge geruchten. Heviger loeit de wind en rukt met woest geweld het bouwvallig kasteel van zijne grondvesten. In wilde vlucht en met woest getier dwarrelen de schimmen rond de puinen, terwijl klagende klokkentonen uit den ouden toren opstijgen, (thema van het tragisch element, 1e deel) en den dageraad de verdwijning melden van Harelbeca’s adellijk slot."

In de finale, een uitstekend concertstuk, komt een vrije, ritmische, haast Schumanneske interpretatie voor van het Vlaamse volkslied Daar kwam een muis gelopen. Bovendien verwerkt hij in het slotdeel op een subtiele manier het hoofdthema uit eerste deel.

Het pianoconcerto werd op 26 februari 1866 in Antwerpen gecreëerd door de jonge pianiste Sophie Dumon. Op het zelfde concert soleerde haar broer Jean Dumon in Benoits fluitconcerto. Enkele weken later, op 25 maart, speelde Sophie Dumon het concerto in de 'Concerts populaires' in Brussel met Adolphe Samuel als dirigent.

Benoits pianoconcerto werd op cd opgenomen door Luc Devos en het Koninklijk Filharmonisch orkest van Vlaanderen o.l.v. Frédéric Devreese (Naxos cd 8.5553601).

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen.

Bron: Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 510, 2005].