Ga verder naar de inhoud

Pierre Jean Suremont was een succesvol Antwerps handelaar, die in de muziek zijn passie vond, en in het componeren zijn artistieke uitlaatklep. Gedurende twintig jaar, van 1786 tot 1806, werkte en woonde hij in Brussel. Hij was er goed bevriend met Jean Englebert Pauwels (1768-1804), violist en dirigent van de Muntschouwburg en tevens een uitstekend componist. Mogelijk was het Pauwels die Suremont begeleidde bij zijn eerste stappen op het gebied van de compositie. Suremonts vroegste composities dateren van de eerste jaren van de negentiende eeuw: wat kleine kerkmuziek en een opera Les trois Cousines. Terug in Antwerpen vanaf 1806, volgden dan snel een viertal grote miscomposities en feestelijke psalmzettingen, telkens voor solisten, koor en groot orkest. Deze werken kenden uitvoeringen in de Antwerpse Kathedraal en in andere grote kerken van de stad.

Na de woelige periode van het einde van de Franse overheersing, en de machtsovername door de Hollanders (1814-1815), verwelkomde Suremont de nieuwe machthebber met een Chant Patriotique à Son A: R: Frederic Guillaume d’Orange Nassau Prince Hereditaire des Pays-Bas (1815). Het nieuwe regime wilde actief de Nederlandse taal promoten, onder andere via compositiewedstrijden. Bij een eerste concours, waar gevraagd werd muziek te componeren voor een Nederlands volkslied, viste Suremont achter het net. Maar in 1816 werd hij eerste laureaat in een wedstrijd uitgeschreven door de Société Royale des Beaux-Arts et de la Littérature de Gand, met de cantate Nederlands Zegenprael, op tekst van Catharina Bilderdijk. En enkele jaren later, in 1818, bekroonde de Vierde Klasse van het Koninklijk Instituut der Nederlanden zijn cantate De Toonkunst, op tekst van Hendrik Herman Klijn. Ook deze Symphonie was hoogstwaarschijnlijk Suremonts inzending voor een wedstrijd uitgeschreven in Gent in 1820. Hierover later meer.

In het midden van de jaren 1820 hield Suremont zich voornamelijk bezig met muziekgeschiedschrijving. Als antwoord op een prijsvraag uitgeschreven in 1824 door het Koninklijk Instituut der Nederlanden onderzocht hij het belang van de ‘Belgische’ componisten uit de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw, en hun invloed op de ontwikkeling van de muziek. Zijn antwoord hierop, het enige dat werd ingestuurd, werd in 1826 als verdienstelijk, maar onvoldoende beoordeeld. In 1828 publiceert hij alsnog zijn bevindingen in een boekje: Opuscule apologétique sur les mérites des célèbres musiciens belges, inventeurs ou régénérateurs de la musique aux 14e, 15e et 16e siècles. Hiermee was hij een van de pioniers in het onderzoek naar de Vlaamse Polyfonie.

Stilaan begon Suremont meer en meer te schrijven voor harmonieorkest. Het vroegst dateerbare werk voor dit ensemble dateert uit 1812, maar vooral in de periode 1828-1830 componeerde hij een hele reeks werken, geschreven voor de militaire orkesten van de Hollandse legerdivisies die in Antwerpen en Brussel gelegerd waren. Naast arrangementen van onder meer ouvertures van Gluck en Paesiello of delen uit symfonieën van Haydn, zijn er ook enkele originele composities, zoals een Ouverture (The Flemish Music Collection 2591) en een Divertissement sur un thème de Herold – Variations e Polacca.

Symphonie (1820)

In augustus 1820 organiseert de stad Gent een expositie van producten van de nationale industrie, die samenvalt met een driejaarlijks salon van schilderijen en een wedstrijd voor schilderkunst. De Société Royale des Beaux-Arts et de la Littérature de Gand laat zich niet onbetuigd, en beslist op 6 februari 1820 tot een nieuwe wedstrijd voor haar drie klassen. Voor de klasse van de muziek wordt een symfonie voor groot orkest gevraagd.[1] De opdracht luidt als volgt:[2]

‘De Afdeeling van Muzijk bied eenen eerpenning aen en eene vergelding ter waarde van 100 guldens, voor het best opstellen eener instrumentale Sijmphonie met groot orkestre, bestaande 1° uit een Inleiding, gevolgd van een allegro; 2° uit een adagio of andante; 3° uit een menuet of scerzando; 4° uit een finale rondo, allegro of presto. De bekroonde Sijmphonie zal in des opstellers eigendom blijven. De partitie op welke men het oordeel zal hebben geveld, zal in de archiven der Maatschappij geplaatst worden.’

De wedstrijd is open voor alle componisten geboren of woonachtig in het Koninkrijk der Nederlanden, met uitsluiting van de eigen leden wonende in Gent.

Suremonts Symphonie draagt de datering 8/1820. Meer dan waarschijnlijk houdt ze verband met het Gentse concours en is het zijn inzending geweest. In elk geval beantwoorden de vier delen volledig aan de vooropgestelde vormvereisten. Of Suremont nu daadwerkelijk deelgenomen heeft aan de wedstrijd, is niet met zekerheid vast te stellen. Het verslagboek van de Société vermeldt enkel de namen van vier laureaten, en Suremont is daar niet bij.[3] Of er andere inzendingen waren en hoeveel wordt niet vermeld. Maar gezien Suremont ook enkele jaren eerder, in 1816, deelnam aan een wedstrijd van dezelfde Gentse Société, en daar een eerste prijs wegkaapte, is het wel erg waarschijnlijk.

Winnaar van de eerste prijs van de compositiewedstrijd was Johan Wilhelm Wilms. Een eerste accessit ging naar de Gentenaar Charles Angelet, een tweede accessit naar Jan Janssens uit Antwerpen.[4] Een vierde symfonie, ingezonden met het devies ‘Au feu de tes accords’ krijgt een eervolle vermelding. De identiteit van de auteur is niet bekend, en men hoopte dat de componist zich weldra bekend maakt.

Op 26 januari 1821 voorziet Suremont zijn symfonie van een opdracht aan ‘Snellen à Rotterdam’. De eerste uitvoering volgt op 30 mei 1821 te Rotterdam in de Société Gezelligheid, in het bijzijn van de componist. Deze Sociëteit Gezelligheid was een van de vele herengenootschappen of gezelligheidssociëteiten die Rotterdam rijk was.[5] Het waren genootschappen die in samenwerking met een exploitant van een koffiehuis of een lokaal activiteiten organiseerden ter vermaak van de burger. Aangenaam vertoeven, eten en drinken, spellen spelen (bijvoorbeeld kaarten), sport (bijvoorbeeld boogschieten), het lezen van kranten of tijdschriften stonden op het programma. Maar bij de Sociëteit

Gezelligheid nam instrumentale muziekbeoefening een belangrijke plaats in. Dit besloten gemeenschap was eerder elitair van aard: activiteiten waren enkel toegankelijk voor leden die regelmatig hun lidgeld betaalden.

De identificatie van ‘Snellen à Rotterdam’ is geen sinecure, bij gebrek aan een voornaam, een beroepscategorie of een adres. Bovendien zijn er van de Sociëteit Gezelligheid geen archieven bewaard in het Rotterdamse stadsarchief. Maar waarschijnlijk gaat het om Cornelis Tobias Snellen, geboren te Rotterdam op 21 mei 1795, er woonachtig op de Zuidblaak, tot hij in 1868 verhuist naar Heusden. Van beroep was hij koopman en fabrikant. Zijn vader Pieter Snellen, een industrieel, was ook vroedman van de stad. Na diens overlijden zette zoon Cornelis Tobias samen met zijn neef het bedrijf ‘erven Pieter Snellen’ voort.[6] In 1827 wordt hij vermeld als directeur van een buskruitmolen waar een ontploffing heeft plaatsgevonden, en in 1829 als eigenaar van een loodwitfabriek.[7] En vooral: op 28 maart 1822 organiseert hij samen met drie andere personen een ‘groot vocaal en instrumentaal concert’ ten voordele van de slachtoffers van een ‘verschrikkelijke brand in de Leuvehaven en Schiedamse dijk waardoor vele minvermogende huisgezinnen getroffen waren’. Het is een initiatief van ‘de gezamenlijke toonkunstenaars van de stad’.[8]

In 1821, het jaar van de opdracht van de Symphonie, is Cornelis Tobias het enige volwassen mannelijke lid van de Rotterdamse tak Snellen, die bovendien in verband gebracht kan worden met belangstelling voor muziek. Bovendien heeft hij het juiste profiel: een man van aanzien, welstellend, en als koopman of industrieel mogelijk een zakenrelatie van Suremont. Niet onbelangrijk te weten is dat Suremonts jongste dochter Rosalie na haar huwelijk in 1819, met George Scriwanek, verhuist van Antwerpen naar Rotterdam. Deze George Scriwanek, zoon van een hoboïst die actief was in Antwerpen, was zelf een bediende werkend in de handel (‘commis négociant’). Zo te zien speelden verschillende factoren een rol in de band tussen Suremont en Snellen: familierelaties, zakenrelaties en een gemeenschappelijke interesse voor muziek.[9]

Suremont moet een groot bewonderaar geweest zijn van Joseph Haydn. Hij bezat handgeschreven kopieën van sommige van diens symfonieën en van delen van meerdere symfonieën maakte hij bewerkingen voor harmonieorkest.[10] Het adagio uit Symfonie nr. 61 voorzag hij van de tekst ‘Confitebor tibi Domine’, en herwerkte hij tot het offertorium van zijn Messe solenelle nr. 1. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat zijn eigen Symphonie heel wat reminiscenties vertoont met de stijl van zijn ‘grote voorganger’. De spitse lichtvoetigheid van de hoofdthema’s van de snelle delen, de scherpe dynamische contrasten, het Ländler-karakter van het trio van het Menuetto, de variatietechniek in het Andantino, van al deze elementen kan je zo voorbeelden vinden in Haydns symfonieën. In zijn openingsdeel hanteert Suremont een archaïsche sonatevorm, met een doorwerking die start

met het eerste thema in de dominanttoonaard, en een reprise met enkel het tweede thema in de hoofdtoonaard. Het hele deel is wel geconcentreerd gebouwd rond één motiefje, dat haast in alle secties verwerkt is.[11] Maar Suremont was meer dan een slaafse imitator; hij weet ook verrassend uit de hoek te komen, bijvoorbeeld door een plots contrast in beweging (dl. 1, m. 35 en 240). Geestig is ook de aarzelende start van het tweede thema van het openingsdeel (m. 57-60), waarbij hij plagerig ons nog verder op de proef stelt bij de latere herhaling (m. 161-171). In het Andantino gaat hij heel inventief om met de hoofdmelodie, die hij varieert qua orkestratie en textuur, maar waarbij hij ook telkens het thema aan het eind anders uitbouwt.

Voor deze uitgave werd volgend bronnenmateriaal gebruikt, bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium te Antwerpen:

- MS 16256/1 (Mss. Suremont 17): autografe partituur, gedateerd 8/1820. Verder draagt het de opdracht: ‘26/1/1821 dediée à Snellen a Rott[erda]m’, waar het ook voor het eerst werd uigevoerd: ‘Exécutée la 1r fois à Rotterdam (à la société Gezelheid) le 30 may 1821 (moi present)’. Achteraf volgde er nog een revisie: ‘revue juin echangée parties corrigées retourne 1822’.

- MS 16259/1 (Mss. Suremont 12/31), p. 415-429: autografe partituur van een oudere versie van het tweede deel, Adagio.

- MS 16256/2 (Mss. Suremont 6): afzonderlijke partijen, in één band ingebonden, niet autograaf. Er zijn acht partijen van enkel het eerste deel, en nog eens twintig van het volledige werk. Het aantal partijen bij de strijkers geeft een idee van de grootte van het orkest: violino primo principale, violino primo (2), violino secondo (2), alto viola (1), basso e violoncello principale (1), basso (2).

In de autografe orkestpartituur staan cello en contrabas samen op één notenbalk genoteerd. In deze uitgave zijn ze opgesplitst op grond van aanwijzingen in de partituur, en van de oude orkestpartijen. Ook de partij van de fagotten staat niet afzonderlijk genoteerd daar waar ze gewoon meeloopt met de strijkbassen. Aanduidingen in de partituur wijzen erop dat de fagotten in het vierde deel bepaalde snelle passages konden vereenvoudigen, bijvoorbeeld bij snelle gerepeteerde noten. In de partij wordt dit aangeduid met ‘simplici’, en kleine verticale streepjes boven de noten. In tegenstelling tot de overige blazers hebben beide fagotten in het oude orkestmateriaal geen afzonderlijke partij. Wanneer er slechts één stem geschreven staat, is het onduidelijk of beide fagotten samen unisono spelen, dan wel enkel de eerste fagot, en wordt de keuze aan de uitvoerders overgelaten.

Alle toevoegingen zijn tussen haakjes of in stippellijnen geplaatst. De metronoomcijfers zijn origineel. Evidente fouten werden verbeterd, bijvoorbeeld:

Deel 1

m. 52, Ob1: laatste noot b“, aangepast tot cis”

m. 112-114, Vla: lage cis en d enkel in partij, niet in de partituur

Deel 2

m. 14, Cl1: 3de noot b’’, een opvallende dissonant, staat zowel in partituur als partijen

m. 36, V2: 9de en 10de noot g” veranderd naar fis” cf. Ob1 en Cl1

Deel 3

m. 8, Ob1-2: op de 2de tel staat oorspronkelijk een rust, hier aangevuld

Deel 4

m. 41-42, Ob2: gis’-cis” staat zowel in partituur als partij

m. 94, V2: dubbelgreep b’-fis’ staat in partituur en partijen, maar mogelijk is de fis’ overbodig

m. 241, Ob1-2, Tromp1-2: één toon te hoog


Deze partituur is het resultaat van het onderzoeksproject Pierre Suremont (1762-1831): een vergeten Antwerps componist (Labo XIX&XX, een onderzoeksgroep van de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen) en werd geëditeerd door Piet Stryckers, in samenwerking met Hannah Aelvoet.


Stryckers, P.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2633, 2023].

[1] Over de wedstrijd, zie: Edmond De Busscher, Précis historique de la Société Royale des Beaux-Arts et de la Littérature de Gand, Gent, 1845, p. 84-89, en Eduard Reeser, Een eeuw Nederlandse muziek, Amsterdam, 1950, p. 42.

[2] Bibliotheek UGent, G.005953, p. 225-230.

[3] Verslagboek Bibl. UGent G.005956. Zie ook: Edmond De Busscher, 1845, p. 84. In 1819 (‘Relation de la solennité… à l’occasion de la remise… du grand prix…’) wordt Suremont wel genoemd als lid van de Gentse Société (‘Mr. P.J.Suremont, d’Anvers, amateur membre de la Société Royale de Litterature et des Beaux-Arts de Gand’). Maar aangezien hij in Antwerpen woonde (‘d’Anvers’), vormde dit lidmaatschap geen hindernis om aan de wedstrijd deel te nemen.

[4] Charles François Angelet (1797-1832): Gents pianist en componist. In 1822 wordt er nog in de Gazette van Gend een inschrijving geopend om de bekroonde symfonie te kunnen drukken (Gazette van Gend nr. 1152, 30 december 1822). Jean François Joseph Janssens (1801-1835): Antwerps componist en notaris.

[5] Henk Gras, Een stad waar men zich koninklijk kan vervelen. De modernisering van de theatrale vermakelijkheden buiten de schouwburg in Rotterdam, circa 1770-1860, Hilversum, 2009, p. 317-322.

[6] Deze gegevens zijn toegankelijk via de bevolkingsregisters van de stad Rotterdam.

[7] Rotterdamsche Courant van 6 en 8 januari 1827, en van 1 en 3 januari 1829.

[8] Rotterdamsche Courant van 23, 16 en 28 maart 1822.

[9] Een sluitend bewijs voor bovenstaande identificatie is er echter niet. In een tweede tak zijn er nog drie mannelijke personen die in aanmerking kunnen komen als opdrachthouder van Suremonts symfonie. Van Jan Bartholomeus (1764-tussen 1807 en 1825) is de overlijdensdatum niet bekend. Bij de geboorte in 1807 van zijn dochter is hij nog niet als overleden vermeld, maar het feit dat de reeks kinderen hierna stopt, zou een aanwijzing kunnen zijn dat hij daarna niet lang geleefd heeft. Bij het huwelijk van zijn zoon Jan Adriaan Jan in 1827 is hij al overleden. Zijn beide zonen Jan Adriaan Jan (°1798) en Govert George (°1804) zouden eveneens in aanmerking kunnen komen, alhoewel de laatste in 1821 met zijn 17 jaar nog erg jong was.

[10] Er zijn arrangementen van delen uit de symfonieën nr. 51, 83, 85, 94, 95, 101 en 103.

[11] Maten 22-25, 46-47, 62 e.v., 98-100, 132, 138-141, 143, 173 e.v., 211-213, 230-232.