Ga verder naar de inhoud

Genesis
Eden
Caïn
Lux luceat! – Laus et jubliatio

Adolphe-Abraham Samuel volgde muziekles aan het conservatorium van Luik dat toen onder directeur Joseph Daussoigne-Méhul een uitstekende reputatie had. In familiekring kreeg hij piano- en harmonieles van zijn zus Caroline, een pianiste die zelf ook bij Daussoigne-Méhul had gestudeerd. In 1838 verhuisde de familie Samuel naar Brussel, waar Adolphe werd opgemerkt door François-Joseph Fétis. De Brusselse conservatoriumdirecteur zou de jonge pianist hebben opgemerkt toen hij speelde op het debuutconcert van Pauline García die optrad met haar schoonbroer Charles de Bériot. Zo kreeg Samuel de kans om aan het beste conservatorium van het land – en een van de beste van Europa – te studeren. Zijn leraars waren Jean-Baptiste Michelot (piano), Charles Bosselet (harmonie), Christian Friedrich Girschner (orgel) en directeur François-Joseph Fétis (contrapunt en fuga).

Door dergelijke leraren gestimuleerd, mag het niet verwonderen dat Samuel in 1845 met zijn cantate La vendetta de Prix de Rome behaalde. Hij was toen pas 21 en had al een symfonie en de ‘opéra-comique’ Il a rêvé op zijn actief. De gebruikelijke studiereis voerde hem eerst door Duitsland. In Leipzig studeerde hij een tijdje bij Felix Mendelssohn - Bartholdy en in Berlijn ging hij Meyerbeer opzoeken. Via Wenen en Praag arriveerde Samuel in november 1846 in Rome. In de ‘eeuwige stad’ en in Napels werkte hij aan zijn tweede symfonie en aan de opera Giovanni da Procida.

In het najaar van 1848 was Samuel in Brussel terug waar hij als een beloftevolle componist werd ingehaald. Fétis dirigeerde zijn tweede symfonie, de Muntschouwburg creëerde eind 1849 zijn ‘opéra-comique’ Madeleine en het jaar nadien werd op een zitting van de 'Académie royale' zijn symfonisch gedicht Roland à Roncevaux uitgevoerd. Nóg een jaar later kreeg hij van de Belgische overheid de opdracht een opera te componeren. Het werd Les deux prétendants, een ‘opéra-comique’ in drie bedrijven. In 1854 schreef hij de ‘opéra-comique’ L’heure de la retraite, een bescheiden stuk in één bedrijf, dat hij opdroeg aan Hector Berlioz.

De vijfentwintigste verjaardag van de kroning van België’s eerste koning herdacht hij in 1856 met de cantate L’union fait la force; twee jaar later voltooide hij zijn derde symfonie en in 1859 leverde hij een cantate voor de inhuldiging van de Congreskolom in Brussel. Deze gelegenheidscantate voor twee koren en harmonie-orkest werd door zowat 2.500 koristen en instrumentalisten uitgevoerd.

Na de vroegtijdige dood van zijn broer Charles en zuster Caroline moest hij mee voor het onderhoud van zijn familie instaan. Aan het Brusselse conservatorium was hij al jarenlang repetitor voor de notenleer- en voor de pianoklas (tot hij in 1860 werd benoemd tot professor harmonie) en om een cent bij te verdienen, leverde hij als muziekjournalist bijdragen voor verschillende bladen. Het is als recensent van Le Télégraphe dat hij op 25 juni 1853 in de 'Royal Italian Opera' de Engelse première (in Italiaanse vertaling) van Berlioz’ Benvenuto Cellini bijwoonde. Terwijl de uitvoerders en het grootste deel van de pers uitermate vijandig op Berlioz’ werk reageerden, prees Samuel zijn opera. Dat was het begin van een jarenlange vriendschap. In de daarop volgende jaren wisselden ze partituren en geschenken uit en legde Samuel in Brussel contacten voor Berlioz.

In 1865 nam Samuel een belangrijk initiatief voor het Brusselse muziekleven: naar het voorbeeld van de 'Concerts populaires de musique classique' door Jules Pasdeloup in 1861 in Parijs gesticht, begon Samuel met een eigen orkest een soortgelijke concertreeks. Samuels bedoeling was: "élever le niveau musical et intellectuel du peuple" en "étendre le goût de la bonne musique". Dat hij met zijn 'Concerts populaires' deze nobele intentie ook in de praktijk omzette, blijkt uit het feit dat de algemene repetitie voor het publiek toegankelijk werd gemaakt en dat een groot deel van de plaatsen was voorbestemd voor studenten, arbeiders en militairen. Het was een bijzonder interessante concertreeks waarin Samuel zijn voorliefde voor de Duitse muziek niet wegstopte. Naast de klassieken besteedde Samuel veel aandacht aan de 'Neu-Deutsche Schule'. Samuel voerde natuurlijk ook Berlioz uit, maar gaf eveneens ruimte aan zijn Belgische collega’s: hij bracht werk van Peter Benoit, Léon de Burbure, François-Joseph Fétis, Gustave Huberti en Henri Vieuxtemps. Anton Rubinstein kwam zijn tweede symfonie dirigeren en internationaal gereputeerde virtuozen als Clara Schumann en Joseph Joachim soleerden.

Samuels benoeming in 1871 tot directeur van het Conservatorium van Gent verplichtte hem om van de 'Concerts populaires' afscheid te nemen. Daar tilde hij de conservatoriumconcerten op een hoger niveau. Vooral zijn Wagner-uitvoeringen maakten een grote indruk.

Ondanks zijn drukke activiteiten vond Samuel toch de tijd om zijn compositorisch oeuvre aan te dikken met verschillende symfonieën, cantates, motetten, kamermuziek, pianostukken en liederen. Daarnaast publiceerde hij ook verschillende pedagogische werken.

Samuels oeuvrelijst vermeldt zeven symfonieën: opus 8 (1846), opus 9 (1847), opus 28 (1858), opus 33 (1863), opus 35 (1869), opus 44 (1891) en opus 48 (1894). Maar de tweede symfonie uit 1846 werd in 1863 opnieuw geïnstrumenteerd als vierde symfonie en in 1889 nog eens grondig en definitief herwerkt als zesde symfonie. In haar finale vorm werd dit werk een ‘symphonie à programme’, met als delen Genesis, Eden, Caïn en Lux luceat - Laus et jubilatio. Met haar expliciet religieuze, oud-testamentische thematiek en merkwaardige genese - gespreid over 45 jaar! – preludeert deze Genesis-symfonie op Samuels ‘zevende’ en laatste symfonie: een ‘symphonie mystique’ met als titel Christus. Deze twee religieus geïnspireerde symfonieën markeerden de nakende bekering van de jood Adolphe (Abraham) Samuel tot het christendom. Een bekering die zich in februari 1895 zou voltrekken.

Met deze programmatische, Lisztiaanse symfonie koesterde Samuel het ambitieuze plan om de geschiedenis van de mensheid te verklanken. Het eerste deel evoceert in een 'allegro appassionato e tumultuoso' het ontstaan van de wereld, terwijl in het tweede deel de mens centraal staat: de mens die zingt terwijl rond hem de natuur ontwaakt. Eden bevat een mooi uitgebouwd crescendo dat verwijst naar het thema van het licht uit het slotdeel. In het derde deel ('presto guerriero') valt het beklemmende diminuendo op na de vierdubbele forte van de doodskreet van Abel. Het slotdeel ('allegro solenelle e brillante') is de glorieuze overwinning van het licht op de duisternis, van het goed op het kwaad. Net zoals in zijn Christus-symfonie structureert Samuel deze kleurrijk georkestreerde taferelen met de hulp van leidmotieven. Het cyclische thema, dat zowel in het tweede als in het vierde deel voorkomt, doet denken aan het Gretchen-thema uit Liszts Faust-symfonie.

Samuels zesde symfonie werd in december 1889 op een concert van het Gents Conservatorium gecreëerd en, wegens groots succes, een maand later op het volgende conservatoriumconcert herhaald.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium van Antwerpen. Voor het orkestmateriaal, gelieve u te wenden tot de bibliotheek van het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Deze partituur werd gepubliceerd in samenwerking met het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 516, 2006].