Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Te Deum pour choeur mixte à six voix, orgue et orchestre op. 46 (1905)

Jan Dewilde

Edgar Tinel studeerde aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel piano bij Alphonse Mailly en Louis Brassin, harmonie bij Joseph Dupont en Adolphe Samuel, contrapunt en fuga bij Hubert-Ferdinand Kufferath en François-Joseph Fétis en compositie bij François-Auguste Gevaert. Het was als concertpianist dat Tinel voor het eerst van zich liet horen. In de tweede helft van de jaren 1870 concerteerde hij enkele keren in Keulen één keer in Londen. Maar nadat hij in 1877 de Prijs van Rome won, manifesteerde hij zich steeds meer als componist. In 1881 volgde hij Jacques Lemmens op als directeur van het Instituut voor Kerkmuziek in Mechelen. Hij bestudeerde het gregoriaans, engageerde zich voor de restauratie van de kerkmuziek en componeerde vooral nog religieuze muziek. Die composities werden ook over de grenzen opgemerkt. Franz Witt, de stichter van de Cäcilienvereins, prees de Orgelsonate op. 29 (1884-1885) en de drie Mariamotetten op. 31 (voor vierstemmig gemengd koor en orgel). Zijn grootste internationale succes behaalde Tinel met het oratorium Franciscus op. 36 (1886–1888) dat nog vóór de dood van de componist meer dan duizend keer werd uitgevoerd. Het oratorium was vooral in Duitsland enorm populair, maar werd ook uitgevoerd in Italië, Engeland en de Verenigde Staten. Later componeerde Tinel nog twee religieuze opera’s: Godelieve op. 43 (1892-97) en Catharina op. 44 (1899-1908).

In 1896 werd Tinel professor contrapunt en fuga aan het Conservatorium van Brussel, waar hij twaalf jaar later directeur werd. Rond de eeuwwisseling was Tinel een van de belangrijkste figuren uit het Belgische muziekleven. De Belgische regering vroeg hem om voor de viering van de 75ste verjaardag van de onafhankelijkheid van België een Te Deum te componeren. Tinel, die in de geest van het Motu proprio van Pius X, doordrongen was van de puurheid van de religieuze muziek, aarzelde lang om het orkest in zijn Te Deum een plaats te geven. Op 11 januari 1905 vatte hij het werk aan zonder orkest en het is pas na enkele weken dat hij zijn plannen wijzigde. Van dan af was zijn grootste bezorgdheid om het symfonisch orkest in de kerk sober te laten klinken en geen concessies te doen aan de ‘concertstijl’. Tinel trok de laatste maatstreep op 5 maart. In een brief schreef hij dat hij nooit harder en met meer passie aan een compositie heeft gewerkt. Enkele dagen later maakte hij een transcriptie voor koor en orgel. De diepgelovige Tinel droeg het werk op aan God uit dankbaarheid voor de 75 jaren van vrede en voorspoed die België onder het bewind van Leopold I en Leopold II had gekend.

Het Te Deum werd op de nationale feestdag, 21 juli 1905, in de kathedraal in Brussel gecreëerd. Kapelmeester François Marivoet dirigeerde de 370 uitvoerders. Het werk kende veel succes en werd hernomen op 15 november 1905, de feestdag van de koning. Bij wijze van experiment werd op de vooravond het werk drie keer na elkaar uitgevoerd, de eerste keer en de laatste keer met orkest, de tweede keer alleen met orgel. Het toont aan dat Tinel onzeker bleef over het gebruik van een orkest in de kerk.

Niettegenstaande een Te Deum traditioneel een triomfalistische lofzang aan God is, hanteert Tinel hier een sobere en eerder strenge, maar verheven stijl. Zo gebruikt hij geen solisten, zorgt hij zo veel mogelijk voor een syllabische woordplaatsing, vermijdt hij woordherhalingen en haalt hij het thematisch materiaal uit het gregoriaanse Te Deum. Het was Tinels betrachting om aan te tonen dat ook binnen de strenge richtlijnen van het Motu Proprio expressieve religieuze muziek kon worden geschreven. Bovendien lukt Tinel er hier in om de eeuwenlange traditie van de religieuze vocale muziek te verzoenen met de verworvenheden van de negentiende eeuw. Volle koorpassages begeleid door groot orgel wisselen af met quasi homofone a cappella-koren (bijvoorbeeld in Dignare, Domine). Op andere momenten, bijvoorbeeld wanneer de apostelen geëerd worden, grijpt de componist naar een antifonaal gebruik van de dubbelkorigheid. Tinel springt hier ook spaarzaam, maar efficiënt met de begeleiding om. De krachten van het orgel gebruikt hij pas ten volle wanneer de tekst er expliciet om vraagt.

Het is Tinels grote verdienste dat hij niettegenstaande dat beperkende liturgische kader van het Motu Proprio dit jubileum-Te Deum een grote expressieve en dramatische kracht wist mee te geven.

Deze versie met orkest is de originele. Een gereduceerde versie met orgelbegeleiding verscheen eerder als nummer 514 in deze reeks.

Herdruk van een kopie uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium van Antwerpen, waar ook het koor- en orkestmateriaal bewaard wordt.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 590, 2014].