Ga verder naar de inhoud

Höflich-uitgave: Van Arteveldes geest (uit het oratorium De Schelde) (1868) van Peter Benoit

Jan Dewilde

Peter Benoit begon de compositie van het ‘romantisch-historisch oratorium’ De Schelde kort vóór zijn benoeming op 3 juni 1867 tot directeur van de Antwerpse Muziekschool (vanaf 1897 het Koninklijk Vlaams Conservatorium). Het libretto is van de hand van Emanuel Hiel (1834-1899), die Benoit eerder al de teksten leverde voor de cantate Lucifer (1866) en het zangspel Isa (1867). De creatie vond op 22 februari 1869 plaats in het Antwerpse Théâtre français (de Bourlaschouwburg) onder de leiding van de componist. Het werd een groot succes en De Schelde zou Benoits populairste en meest uitgevoerde oratorium worden.

De Schelde is een triptiek met een ideële ontwikkeling en een tijdsverloop, van het vallen van de avond, tot het krieken van de morgen. Het eerste deel, dat opent met een sfeerscheppende symfonische prelude, is poëtisch en idyl-lisch en speelt zich in een avondlijk, arcadisch Scheldelandschap af. Het dramatische tweede deel dat zich ’s nachts ontwikkelt, schildert het verleden van Vlaanderen, tussen overheersing en zwaarbevochten vrijheid. Uit de nevelen boven de Schelde rijst uit Vlaanderens verleden een schimmenstoet met historische figuren. Met dramatisch optredende koorgroepen en een ontketend orkest schildert Benoit hier een pandemonium dat preludeert op de slagveldscènes uit zijn oratorium De Oorlog (1873). In het slotdeel, een mooie zomerochtend, passeren die beroepsgroepen de revue die op of langs de Schelde hun brood verdienen: matrozen, vissers, landbouwers, scheepslui, koopliederen en nijveraars. De Schelde is de ‘stroom van de liefde’, die tot nut van iedereen door het vrije vaderland kronkelt.

Tegen die achtergrond defileren enkele ideële personages (zoals de Jongeling, het Meisje, de Kunstenaar en de Dichter), maar ook historische figuren als de Vlaamse opstandelingenleiders Nicolaas Zannekin (?-1328) en Jacob van Artevelde (ca. 1290-1345), en Willem van Oranje (1533-1584). In het middendeel houden deze drie mannen, over het graf heen, elk een monoloog. Vooral de aangrijpende aria van Jacob van Artevelde is zeer geïnspireerd en werd door verschillende baszangers als aparte scène gezongen.
In deze scène lijkt het verleden weer tot leven te komen: Van Artevelde legt zijn lijkwade af en mannen verrijzen uit hun graf, als symbool voor het onderdrukte Vlaanderen dat opnieuw tot leven komt:

‘k Werp het dodenhulsel af.
Vlaandren geeft weer levensblijken!
Mannen stijgt uit het graf,
mannen van het vroom geslacht,
dat het volkenrecht betracht,
in den vrede zoekt den kracht,
en de nering hoger acht
dan naar ridderwijs te prijken!
‘k Werp het dodenhulsel af.

Deze veeleisende aria vormt een van de hoogtepunten uit het oratorium. Benoit creëert hier een intense emotionaliteit en spankracht door het gedoseerd afwisselen van een aangrijpende melodie (‘Vlaandren geeft weer levensblijken’) met een steeds vuriger oproep (‘Mannen, stijgt u uit uw graf!’). De scène eindigt en begint met een recitando gezongen ‘’k Werp het dodenhulsel af’.

Alhoewel zo niet bedoeld, vormt deze aria als het ware een tweeluik met Benoits ‘dramatische schets’ Joncvrou Cathelijne die Benoit in 1879 componeerde. In die concertaria voor alt laat Benoit op tekst van Julius De Geyter (1830-1905) Arteveldes weduwe Cathelijne De Coster aan het woord.

In 1891 liet Benoit de aria Van Arteveldes geest met pianobegeleiding publiceren in de reeks Nederlandsche zangstukken van het Willemsfonds (zie achteraan deze publicatie). Deze uitgave droeg hij op aan de bas-bariton Emile Blauwaert (1845-1891), die in 1869 De Schelde mee had gecreëerd en Van Arteveldes geest ook verschillende keren zou zingen. De originele versie met orkest werd gepubliceerd door het Peter Benoit-Fonds in Antwerpen.

Van Arteveldes geest werd op plaat gezet door bas-bariton Eduard De Decker (1904-1970), aan de piano begeleid door Sebastian Peschko (Polydor 57201 B), en de ‘basse chantante’ Lucien Van Obbergh (1887-1959) (opnieuw uitgebracht op de anthologie Lucien Van Obbergh. Airs d’opéra et oratorio, Musique en Wallonie MEW 0105). Op een live opname uit 2013 met deFilharmonie onder de leiding van Martyn Brabbins wordt de aria gezongen door bariton Werner Van Mechelen, die naast de rollen van de Dichter en de Kunstenaar op het laatste nippertje ook de aangekondigde bas-bariton moest vervangen (Belgian Boutique, 2014).

Deze uitgave is een facsimile van een exemplaar uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2599, 2021].