Ga verder naar de inhoud

Henri-Jacques De Croes werd geboren op 19 september 1705 te Antwerpen. Over zijn muzikale opleiding is weinig bekend. Men weet dat hij in zijn geboortestad in de leer ging bij Josephus Guillielmus Soussé (Antwerpen, 1676-1752) aan de Sint-Andrieskerk. Soussé was ook zangmeester aan de Sint-Jacobskerk, waar De Croes reeds op 18-jarige leeftijd werd aangesteld als eerste viool. Een aantal jaren later nam zijn carrière als violist een snelle en internationale wending. In 1729 kwam hij in dienst van prins Anselme-François von Thurn und Taxis en volgde hem naar zijn hoofdverblijfplaats Frankfurt, eerst als violist, later zelfs als kapelmeester.

Hij verloor echter nooit het contact met zijn geboortestreek. Uit verschillende bronnen kunnen we zijn frequente bezoeken aan Brussel opmaken. Een eenvoudige reden voor zijn bezoeken zou kunnen zijn dat de prinsen van Thurn und Taxis verschillende Europese residenties hadden, waaronder ook in Brussel. Hun stadspaleis bevond zich op de hoek van de huidige Kleine Zavel met de Regentschapsstraat. Maar waarschijnlijk had De Croes ook een andere motivatie voor zijn frequente bezoeken aan Brussel. De stad kende sinds haar inlijving in 1713 door de Oostenrijkse keizer een ongeziene economische en culturele groei. De culturele activiteiten centraliseerden zich voornamelijk in De Munt, de koninklijke hofkapel en de Collegiale Kerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele, maar ook in de straten was van alles te beleven: vuurwerk, carnavalstoeten, defilés. De Croes moet de interessante carrière-mogelijkheden zeker gezien hebben, en slaagde ook in zijn opzet. In 1744 werd hij eerste violist aan de Brusselse Hofkapel onder Karel van Lotharingen en twee jaar later schopte hij het zelfs tot kapelmeester en muziekdirecteur.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat De Croes besloot zijn allereerste compositie in Brussel te laten drukken. De eerste en enige vermelding van zijn opera prima staat in het Brusselse dagblad Relations véritables. In de editie van 8 oktober 1734 kan men het volgende lezen:

“Le Sr. De Croes, componiste et Maitre de Musique de Prince de la Tour et Tassis, aiant fait graver un livre de musique contenant 6 concertos et 6 sonates, avertit que ceux qui souhaiteront d’en avoir trouveront chez le Sr. Vicedomini, musicien de la Cour, demeurant proche de la vielle Halle au bled en cette ville. Les 6 concertos sont à violino primo obligato, violino secundo obligato, violin primo di ripieno, violin secondo di ripieno, alto viola et cembalo, et les 6 sonates sont à quatre parties. Le prix de l’oeuvre complet est d’une pistolle, et pour les concerts ou sonates seuls, on ne paiera que la moitié.”

Deze twee bundels met concertos en sonates werden lang verloren gewaand, sterker nog, hun bestaan is meermaals in twijfel getrokken. De Croes gaf namelijk nog een opus 1 uit in Parijs in 1743, Six sonates en trio pour violons. Of deze sonates dezelfde zijn als diegene die vermeld worden in 1734, weten we niet. De titel en bezetting doet ons vermoeden dat het om nieuwe composities gaat. De sonates uit 1734 blijven echter (vooralsnog) onontdekt…

De concerti werden recent in hun volledigheid teruggevonden in de Musik- och Teaterbiblioteket te Stockholm. Ook in Regensburg (Fürst Thurn und Taxis Hofbibliothek und Zentralbibliothek) ligt een exemplaar, maar dat is zwaar beschadigd en niet volledig.

Dat een exemplaar in Regensburg is terecht gekomen, is geen verrassing. De prinsen van Thurn und Taxis hadden ook daar een residentie. Hoe een exemplaar in Stockholm geraakt is, blijft echter een mysterie. De uitgaves van De Croes’ composities in Parijs of bij de Brusselse graveur Jean-Laurent Krafft werden wel breed verspreid. Deze uitgeverijen hadden een groot aantal abonnees in gans Europa. Stockholm is niet in die lijsten terug te vinden, maar we vinden wel bewijzen van de faam die De Croes genoot, zowel lokaal als internationaal. Zijn muziek vinden we terug op programmalijsten en inventarissen in Antwerpen en Luik, maar ook in Arnhem, Parijs en Napels.

Na zijn dood hadden de nakomelingen van De Croes recht op de uitbetaling van zijn achterstallig loon van de hofkapel. Zij waren nog in het bezit van een aantal werken van hun vader. De notabelen van het hof droegen hen op deze partituren in te leveren. Na een pertinente weigering de muziek zonder een fikse extra financiële tegemoetkoming te overhandigen, was de reactie van het hof streng: het achterstallig loon werd ingehouden. Misschien heeft de De Croes’ familie de muziek van hun vader dan maar verkocht en is ze zo in Stockholm geraakt? Het is een mogelijke piste.

Zowel de voorpagina van de druk als de aankondiging in de Relations véritables vermelden de prijs van een exemplaar, namelijk een pistolet of 10 en een halve florins. Een kostelijke zaak die niet voor iedereen weggelegd was. Een loon van een dagarbeider bedroeg toen 8 sols (de waarde van 1 florin was 20 sols).

De concerti zijn duidelijk Italiaans qua stijl. Ze doen heel vaak denken aan de vioolconcerti Quattro Stagioni van Antonio Vivaldi. Ook vertonen ze gelijkenissen met de vioolconcerti van Giuseppe Tartini en Jean-Marie Leclair, beiden tijdgenoten van De Croes. De Italiaanse stijl van de concerti past in de tijdsgeest. In de jaren 30 van de achttiende eeuw was Italiaanse muziek erg in de mode in Brussel. De Italiaanse en zeer virtuoze trekken van deze vioolconcerti omvatten de vele trillers, toonladders, arpeggio’s, en sequensen. Uitzonderlijk is de grote tessituur waarin De Croes schrijft. Hij durft verscheidene malen tot een re’’’’ te schrijven, terwijl de meesten van zijn collega’s stoppen aan een si’’’.

Als men de bezetting van de concerti van De Croes bekijkt, zou men ze snel als ‘concerti grossi’ kunnen bestempelen. Onder die noemer staan ze ook vermeld in het RISM (Répertoire International des Sources Musicales). Die term is hier echter niet helemaal op zijn plaats. In een concerto grosso worden twee solo vioolstemmen zo goed als gelijkwaardig gezet naast twee begeleidende violen. De Croes wijkt sterk af van dit stramien door de eerste viool solo het grootste werk voor haar rekening te laten nemen en de bijdrage van de tweede viool solo heel beperkt te houden. De concerti hebben daardoor meer de structuur van een vioolconcerto dan een concerto grosso. De Croes speelt ook een spelletje bij de rolverdeling tussen de andere vioolpartijen. In het eerste concerto krijgt de tweede viool ripieno een belangrijkere rol toebedeeld dan haar collega eerste viool.

Verder zijn ook de cadensen in het Largo van Concert V opmerkelijk. De Croes geeft tweemaal een indicatie/suggestie van uit welke noten de cadens kunnen bestaan. Hij duidt dit op een merkwaardige en heel persoonlijke manier aan, namelijk met een “kronkel”. Daarmee laat hij de uitvoerder ritmische vrijheid, maar verklapt wel welke noten hij verwacht.

Deze partituur werd geëditeerd door Ann Cnop en Hannah Aelvoet, in samenwerking met Piet Stryckers. De uitgave kadert in het onderzoeksproject ‘La Flandre galante’: vioolsonates van De Croes, Kennis en Van Maldere dat Ann Cnop voerde aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (AP Hogeschool Antwerpen). Eerder in 2021 verscheen de dubbel-cd Henri-Jacques de Croes (1705-1786). Brussels, 1734: VI concerti for violin, opera prima door Ann Cnop en le Pavillon de Musique (Etcetera Records KTC 1707).

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2606, 2021].