Ga verder naar de inhoud

Niettegenstaande Edgar Tinel rond die tijd met gezondheidsproblemen kampte, was 1885 een productief compositiejaar, waarin hij naast tal van andere werken ook drie koorcycli schreef op teksten van de priester-dichter Guido Gezelle (1830-1899): Geestelijke Gezangen, op. 33, Marialiederen, op. 34 en Adventliederen, op. 35. Pas een jaar eerder had Tinel de dichtende priester leren kennen, en dat was meteen het begin van een vriendschap die hun diepe religiositeit, hun Vlaamsgezindheid en wederzijdse bewondering als bindmiddel had. De componist en de dichter vonden elkaar ook in hun bezorgdheid om de kwaliteit van de muziek die van op de kerkdoksalen klonk. Bij Gezelle vond Tinel de geschikte teksten om zijn religieuze koormuziek van tekst te stofferen.

In 1885 besloot Tinel op bedevaart naar Lourdes te trekken om daar af te smeken ‘ce que les médicins ne pouvaient lui accorder’. Het is in afwachting van zijn vertrek naar het bedevaartsoord dat hij op verzen van Gezelle zijn opus 33 schreef, gepubliceerd als 6 Geistliche Gesänge für Haus und Konzert.
Voor zijn cyclus Marialiederen bestelde Tinel nieuwe teksten bij Gezelle, die hij tussen 29 mei en 2 juni 1885 in Lourdes op muziek zette. De uitgave Breitkop & Härtel in Leipzig droeg hij op aan Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes.

Zoals hij in de ondertitel aangeeft, componeerde Tinel deze devote koorwerken zowel voor uitvoering in huiselijke kring als voor een publieke uitvoering. Het zijn dan ook eerder eenvoudige gezangen die hij wel weet te kruiden met korte solo’s en boeiende harmonieën.

Dewilde, J.: [Nederlandse inleiding bij Höflich-cataloognummer 2577, 2019].