Ga verder naar de inhoud

Onder deze titel verscheen in oktober 2011 een lijvige monografie over deze grote Vlaamse componist. Aanleiding is het August De Boeckjaar (september 2011 - september 2012). Het zal op 9 oktober 2012 om 16 uur immers precies 75 jaar geleden zijn dat De Boeck in zijn landhuis te Merchtem plotseling overleed aan een hartaderbreuk.

De redactie van dit omvangrijke werk was in handen van twee eminente kenners van het leven en werk van August De Boeck. Frank Teirlinck werd al op jonge leeftijd bekoord door de Vlaamse muziek in het algemeen en door de muziek van De Boeck in het bijzonder. Het opzoeken, verzamelen en doorgeven van informatie rond deze markante figuur werd als het ware zijn levenswerk. Dankzij de bijstand in raad en daad van de bekende pianist Jozef De Beenhouwer groeide dit boek uit tot een schitterende beschrijving van leven en werk van deze componist. Een schare deskundigen en kenners werkten mee en leverden interessante bijdragen over een specifiek onderdeel van het oeuvre van de Vlaams-Brabantse meester.

Deze uitgebreide monografie en bijhorende cd werden aan het publiek voorgesteld op 7 oktober 2011 tijdens een academische zitting in het gemeentehuis van Merchtem. Het boek telt 464 pagina's en werd uitgegeven door de gemeente Merchtem. Drukkerij Leleu verzorgde keurig het drukwerk. Het is rijkelijk versierd met foto's, replica's van handschriften, programmabrochures, partituren en brieven, tekeningen en cartoons, die werden bijeengezocht in verschillende archieven en privécollecties. De uitgebreide bibliografie en voetnotenreeks bij elk hoofdstuk bewijzen de degelijkheid en vakkundigheid van de samenstellers en medeauteurs. Het boek is duidelijk het resultaat van jaren opzoekwerk en voorbereiding, studiewerk en overleg… Een 'monumentum aere perennius' (duurzamer dan brons), zoals Horatius het formuleerde in de eerste eeuw voor Christus. Misschien geen eindpunt, maar een uiterst belangrijke mijlpaal in de studie van de mens en de kunstenaar August De Boeck, waar latere vorsers niet zullen kunnen en mogen naast kijken.

Maar laten we nu wat dieper en concreter op de inhoud ingaan.
Het boek is opgedeeld in twee grote delen: Leven en Werk.

Leven
Tijdens de voorstelling van het boek verduidelijkte Frank Teirlinck dat in Merchtem nog heel wat anekdotes over de meester verteld worden. Al worden de Merchtemnaars die De Boeck nog gekend of gezien hebben zeer schaars. Deze verhalen zijn zeer boeiend en kenschetsend voor de figuur De Boeck. Toch wilden de auteurs van de monografie geen bundeling van 'fait-divers' of smeuïge verhaaltjes rond De Boeck en (bijvoorbeeld) 'zijn' vrouwen maken. Het boek is een wetenschappelijke studie, geschreven in een zeer leesbare stijl en met een aantrekkelijke lay-out. Liefhebbers van "les petites histoires" komen niettemin ruimschoots aan hun trekken.

Het boek opent met een kroniek. Bijna jaar per jaar beschrijft Teirlinck de belangrijkste gebeurtenissen, composities, ontmoetingen en wetenswaardigheden uit het leven van De Boeck. We vernemen van quasi elke compositie wanneer en in welke omstandigheden ze tot stand kwam. We leren iets over zijn ouders, peter, meter, eerste leraars, collega’s en talrijke vrienden en vriendinnen. Dit hoofdstuk wordt boeiend verrijkt en geïllustreerd met talrijke citaten uit brieven van en naar De Boeck. We treffen er citaten aan van Paul Gilson en Henry Sarly, fragmenten uit briefwisseling met Edward Keurvels en Lodewijk De Vocht in verband met de Antwerpse Dierentuinconcerten, waar De Boecks muziek geregeld te beluisteren was. De talrijke anderstalige citaten worden letterlijk overgenomen en voor het comfort van de lezer nauwkeurig naar het Nederlands vertaald.

Uit heel wat citaten komt De Boeck naar voren als een bescheiden en zichzelf relativerende artiest. Zo schreef hij in 1890 aan zijn leraar Joseph Dupont: "Een meester had ik niet. Ik zocht hem in het bijwonen van puike concerten, in het lezen van goede partituren, en… ik schreef. Ik zou echter ondankbaar zijn geen hulde te brengen aan mijn vriend Paul Gilson die mij van tijd tot tijd enige lessen van orchestratie gaf die mij van een onschatbaar nut waren…". In datzelfde citaat vertelt De Boeck over zijn enorme bewondering voor de polyfonie van Johann Sebastian Bach en de vernieuwende kracht van Peter Benoit. Op een vraag van Flor Alpaerts naar een curriculum vitae reageerde De Boeck laconiek: "Ik weet over mij heel weinig te vertellen." Dat De Boeck bescheiden bleef als men zijn muziek prees, blijkt uit deze waar gebeurde anekdote die niet in het boek voorkomt maar erin gekund had. Toondichter Jef Tinel (1885-1972) zat samen met August De Boeck op de trein. De Boeck toonde hem uit La libre Belgique een bespreking van zijn symfonie en voegde er fijn aan toe: "Ik wist zelf niet dat ik dat allemaal in mijn muziek gestoken had". [1]

Daarnaast was De Boeck vrij nonchalant met zijn handschriften. Zo vertelde Renaat Veremans in 1951 dat De Boeck het handschrift van zijn Mis in C kwijtgeraakt was en "dat was niets ongewoon bij hem, zo iets te verliezen, daar hij in die zaken zeer slordig was". Verder in het boek vermeldt Pieter Mannaerts - in een bijdrage over de handschriften van De Boeck - hetzelfde euvel en hij citeert uit een brief aan NIR-dirigent Arthur Meulemans: "Ik en kan mijn simfonie niet vinden". Jan Dewilde wijt het onder meer aan deze slordigheid dat De Boeck niet doorgebroken is in het buitenland.

Op andere momenten zien we een De Boeck die zich wel degelijk bewust is van zijn kunnen. Toen iemand in 1896 opmerkte dat zijn Symfonie in g misschien wat te lang was, kwam De Boecks antwoord zeer spontaan en direct: "Zou het toevallig niet kunnen dat gij te kort zijt?" We leren De Boeck verder ook nog kennen als Merchtemse landbouwer, kandidaat voor de gemeenteraadsverkiezingen, Vlaming en Belg. Alles vloeide bij hem logisch in elkaar.

En zo bevat de biografische kroniek nog heel wat aangename verhalen en beschrijvingen die De Boeck typeren als mens en kunstenaar. We vernemen zelfs het menu van het feest bij de paters Karmelieten in Brussel dat De Boeck meevierde, enkele dagen voor zijn dood, en we zijn bevoorrechte getuigen bij de strijd om directeursposten of leraarschappen en van jureringen aan de conservatoria van Gent, Antwerpen, Brussel, Mechelen en de Mechelse beiaardschool. Uit de opsomming van namen en verdiensten van enkele oud-leerlingen leiden we af hoe ingrijpend de pedagogische rol van De Boeck is geweest in het Vlaamse muziekleven. Niemand minder dan onder andere August Baeyens, Jef Van Hoof, Renaat Veremans, Clement D’Hooghe, Arthur Verhoeven, Gaston Feremans en Theo Dejoncker mochten zich bij hem bekwamen. Uit hun citaten blijkt telkens het wederzijds respect en de levenslange vriendschap.

Er was een grote collegialiteit met Lodewijk Mortelmans en vooral met Paul Gilson. Maar een aandachtige lezer merkt tussen de regels ook sporen van concurrentie en na-ijver. Zo kon De Boeck nauwelijks zijn schetsen voor de Dahomeyse rapsodie beschermen tegen de gretigheid van Gilson om ook iets te doen met de thema’s die De Boeck hem in vertrouwen had laten inkijken.

Het boek toont aan - zonder het expliciet te willen vertellen - hoe de ene componist al eens ging roddelen bij de andere. Jef Van Hoof vertelde aan De Boeck wat Mortelmans gezegd had over de liederen van De Boeck. Een uitspraak van De Boeck over Edgar Tinel kwam sneller dan het licht aan bij deze laatste… Deze anekdotes zijn misschien muzikaal niet erg relevant maar ze kruiden wel het hele verhaal. Je wordt als lezer een bevoorrechte getuige van de Vlaamse muziekwereld. In de kroniek komt De Boeck ook naar voren als organist en orgelcomponist en wordt hij gesitueerd in het kunstmilieu van zijn tijd.

Werk
Het tweede luik van deze monografie behandelt uitsluitend de werken van De Boeck. Vanaf pagina 291 vat de meester zelf samen hoe hij denkt over componeren en hoe hij erbij te werk gaat, en wat hij vindt van de 'moderne' muziek. In de rest van dit luik beschrijven specialisten de resultaten van zijn compositiewerk.

Musicoloog Jan Dewilde bekijkt vanuit zijn wetenschappelijke positie De Boeck door een internationaal prisma. Hij wijst op Russische en Franse invloeden. Enkele werken van De Boeck werden tijdens zijn leven in het buitenland uitgevoerd met veel succes. Dewilde citeert de Franse musicograaf Etienne Destranges die verklaarde: "Mr. De Boeck is werkelijk een heel groot musicus en hij doet de Belgische school eer aan."

Pianist Jozef De Beenhouwer is beter dan wie ook geplaatst om uit te weiden over de muziek van De Boeck. Wie voerde immers zo veel werken uit als hij? Hij heeft het over het componeren van De Boeck in het algemeen maar ook uitgebreid over de piano- en harpmuziek, liederen, kamermuziek, toneelmuziek, operettes, balletten, symfonische muziek en het oratorium Noël.

In zijn typische licht ironische, relativerende maar zeer respectvolle stijl beschrijft koorkenner bij uitstek Vic Nees de koormuziek van De Boeck, zowel de functionele liturgische koorwerken als de meer gesofistikeerde profane werken. Hij selecteert enkele kleinere werken en ontleedt ze voor de lezer. Als gewezen dirigent van het omroepkoor kan hij naar eigen (en andere) uitvoeringen verwijzen. Interessant is het aan de hand van voorbeelden vast te stellen hoe De Boeck zich gaandeweg meer en meer bevrijdde van het cecilianisme in de kerkmuziek en hoe hij (al dan niet kieskeurig) omging met teksten voor zijn koorwerken.

Operakenner en dirigent Frits Celis behandelt de opera's van De Boeck. Hij kan rijkelijk uit eigen ervaring spreken, want hij vertolkte heel wat operamuziek van De Boeck en distilleerde orkestsuites uit sommige opera's. Ook zijn verhaal bevestigt dat partituren verloren gegaan zijn. De Boecks operamuziek werd door kenners van die tijd beschreven als virtuoos, zonder de poëzie en de emoties te verstikken. De orkestratie werd vergeleken met Wagners Meistersinger of Humperdincks Hänsel und Gretel. Celis erkent het meesterschap van De Boecks persoonlijke harmoniekunst en zijn verfijnd en kleurrijk orkestraal palet.

De werken voor harmonie en fanfare worden belicht door Sus Herbosch en Michaël Scheck geeft een overzicht van het ontstaan, de inhoud en uitvoeringen van de cantates. Bij de cantates is het volgens Scheck opvallend dat De Boeck naar het voorbeeld van Benoit vaak kinderstemmen aanwendde. Gloria Flori is daar een schitterend voorbeeld van. Eveneens in het spoor van Benoit zijn de cantates over het algemeen niet al te moeilijk voor de koren, klinken ze volks en zijn ze bestemd voor openluchtuitvoeringen. Hier ontmoeten we dus de man van het volk.

Walter Callaert heeft het tot slot over De Boeck als organist en componist voor orgel en over de 'dubbele' houding van De Boeck tegenover het orgel (d'ölger genoemd in zijn correspondentie met Alfons Moortgat). Zelfs de disposities van de orgels die de Boeck bespeelde, vernemen we.

Allemaal kenners dus, die De Boeck belichten vanuit hun eigen specifieke kijk en elk in hun eigen stijl. De ene auteur beperkt zich eerder tot een opsomming en neutrale beschrijving, de andere ontleedt (sommige) werken. Maar allen komen tot quasi hetzelfde besluit: De Boeck was een grootmeester met een ongedwongen muzikaliteit en een rijke persoonlijk klinkende harmonie. Hij kon alles omzetten in muziek. Zijn werk zit vol fijnheid, kleur, humor en bezit een grote uitdrukkingskracht. Niet zonder reden verklaarde Ensor dat De Boeck een schitterend schilder zou geweest zijn, als hij niet zo'n perfecte musicus was geweest.

Conclusie van een geïnteresseerde lezer
Daarmee is het laatste woord over De Boeck gezegd in deze rijk gestoffeerde en leerrijke uitgave. De inhoud is breder dan de titel doet vermoeden. We leren De Boeck inderdaad kennen als componist, maar ook als organist, leraar en mens. De titel had dus iets ruimer gekund. Het boek weerspiegelt een groot respect en een grote bewondering, misschien soms iets tè verheerlijkend. Toch brengen bepaalde auteurs ook kritische en sceptische bedenkingen. Ze trappen niet in de val van de hagiografie maar produceren een boeiend, veelzijdig en wetenschappelijk gefundeerd naslagwerk. Uiteraard zijn er her en der slordigheidfoutjes aan te wijzen. Zo moet op blz. 220, figuur 219, de verwijzing naar de uitnodiging van de 75ste verjaardag van De Boecks overlijden in 1987 uiteraard de 50ste verjaardag zijn. Maar een kniesoor die daarover struikelt. Het werk is een ware aanrader voor elke muziekliefhebber en de liefhebbers van de muziek van De Boeck in het bijzonder.

Voor wie de woorden van deze monografie nog niet overtuigend genoeg of juist wel uitnodigend zijn, is er nog de begeleidende cd samengesteld door Luc Famaey van het label Phaedra. De ideale finishing touch bij dit magnum opus. Dankzij dit huzarenstuk en titanenwerk kan De Boeck net als Horatius zeggen: 'Non omnis moriar'. (Niet helemaal zal ik sterven.)

Hopelijk kunnen ook andere Vlaamse componisten zich in de toekomst verheugen in een scriptie door zo een gedreven en erudiete groep auteurs en muziekkenners. Waarom geen master- of doctoraatsthesissen laten schrijven naar het voorbeeld van dit werk? Interessante componisten genoeg wier werk en archief op een vorser wachten… Immers, ook voor hen gelden de woorden die De Boeck ooit uitsprak: "Het is niet prettig om artiest te zijn in een klein land".

__________

[1] Deze anekdote werd regelmatig verteld door Dries Leys, schoonzoon van Edgar Tinel en vader van de tekstschrijver.

Info
Monografie: August De Boeck (1865-1937), componist.
Redactie: Jozef De Beenhouwer en Frank Teirlinck
Auteurs: Walter Callaert, Frits Celis, Jozef De Beenhouwer, Jan Dewilde, Sus Herbosch, Pieter Mannaerts, Jan H. Melsen, Vic Nees, Michael Scheck, Frank Teirlinck en Kristin Van den Buys.
468 pag. met ca. 400 illustraties en compilatie cd
ISBN: 9789081778107
D/2011/12.686/1.

Deze monografie wordt in Merchtem te koop aangeboden op de cultuurdienst, tweede verdieping van het gemeentehuis en in de bibliotheek, aan de uitzonderlijk lage prijs van 30 euro.
U kan dit boek toegestuurd krijgen door het bedrag van 41 euro (30 euro voor het boek en 11 euro voor de verpakking en de verzending) te storten op rekening BE40 0910 0016 8363 van het gemeentebestuur Merchtem (Nieuwstraat 1, 1785 Merchtem) met de vermelding 'monografie ADB'. Het boek met CD wordt u dan thuisbezorgd tegen ontvangstbewijs.