Ga verder naar de inhoud

Symfonisch gedicht voor groot orkest

  1. Nacht (Moderato, quasi adagio)
  2. Morgendontwaken (Allegro)

Renaat Veremans (Lier 2/3/1897 – Antwerpen 5/6/1969) kreeg op zestienjarige leeftijd plots ruime bekendheid toen het lied “Vlaanderen” op tekst van Willem Gijssels, bekroond werd op een wedstrijd. De populariteit van dit lied zou nooit tamen zozeer dat het zelfs een hinder ging betekenen voor de verbreiding van Veremans’ talloze andere werken.

Na die bekroning voltooide Veremans zijn studies aan het Lemmensinstituut te Mechelen, waar hij Arthur Meulemans onder zijn leraars telde, en vervolgens aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen. Aldaar waren Arthur de Hovre en August De Boeck zijn voornaamste mentors. Steeds zou hij een grote bewondering voor De Boeck bewaren. Na zijn einddiploma’s te hebben behaald in 1916, studeerde hij tevens nog bij Edward Verheyden.

Veremans begon zijn loopbaan als organist en zou deze functie vele jaren uitoefenen, onder meer in de Sint-Pauluskerk te Antwerpen. In deze stad ontplooide hij zijn voornaamste activiteit. Van 1921 tot 1944 was hij er dirigent aan de Koninklijke Vlaamse Opera, van 1928 tot 1959 leraar aan het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium. Tevens was hij van 1942 tot 1944 Directeur van het Stedelijk Conservatorium van Brugge, als opvolger van Joseph Ryelandt.

De kritiek is niet altijd mals geweest voor het oeuvre van Renaat Veremans. Er werd aangevoerd dat hij – meer nog dan de meeste Vlaamse componisten van zijn generatie - vasthield aan een romantisch idioom dat uit de tijd zou zijn geraakt. Conservatisme en conventionaliteit waren de verwijten die hij vaak moest aanhoren. Het heeft niet verhinderd dat hij eveneens steeds overtuigde verdedigers heeft gevonden die dan vooral zijn spontante melodische vinding, zijn zin voor lyriek en de knappe bouw van zijn beste werken onderstreepten.

Vooral succesrijk was hij met zijn vier opera’s: Het Mirakel (Beatrijs) (1930), Anna-Marie (1938), Bietje (1956) en Lanceloot en Sanderien (1969). Daarnaast leverde hij operettes, toneelmuziek, drie symfonieën en ander orkestwerken, concerti, oratoria, cantates, godsdienstige composities, pianomuziek, koorwerken en vooral liederen.

Als geboren en getogen Lierenaar was Renaat Veremans intiem bevriend met zijn stadsgenoot, de gevierde auteur Felix Timmermans (1886 – 1947), wiens werk evenzeer in een typisch en persoonlijk romantisme baadt. Reeds in 1919 inspireerde de roman “Pallieter” Veremans tot een gelijknamig symfonisch gedicht. Later zijn vooral twee composities op teksten van Timmermans onder zijn beste te rekenen: de opera “Anna-Marie" die na de creatie in de K.V.O. in 1938 nog hetzelfde jaar grote bijval kende in de Opera van Keulen; de Adagioliederen op de laatste gedichten van de schrijver. Ook publiceerde Veremans een boek over Timmermans, onder de titel “Zo was de Fé”.

Nacht en Morgendontwaken aan de Nete is eveneens in die geest opgevat. De Nete is immers de rivier die Lier bespeelt en die als achtergrond dient voor de “Pallieter”. De partituur die gedagtekend is op 31 juli 1957 draagt trouwens als ondertitel: “In Memoriam Felix Timmermans”. Het is een tweeledig symfonisch gedicht. Het eerste, langzame deel “Nacht” (Ut groot, 4/4) schept een stemming van rust en ingetogenheid. De dynamiek stijgt nooit uit boven een mezzo forte. Een heimelijk thema stijgt op uit celli en contrabassen, gecontrapunteerd door de klarinet en fungeert als een soort leidmotief. Beurtelings zullen de strijkers, het hout en de hoorn hierboven korte motieven aanbrengen. Een eenzame soloviool tekent sierlijke arabesken. Geheel aan het einde galmt zacht een korte hoornroep, die de componist als de “Waker” betitelde. Dit motief wordt als “morgenthema” de inzet van het tweede deel, “Morgendontwaken” (La groot, 6/8): in de hobo klink het als een kraaien van de haan, waarna een opgewekt, gepunt motief alsook een meer gebonden tegenthema in de strijkers en weldra in het hele orkest openbloeien en gevarieerd worden. Hier is de lyricus Veremans aan het woord. Met op- en neerdeinende intensiteit creëert hij, immer beheerst nochtans, een frisse en blijde sfeer. Naar het einde toe wordt het tempo opgedreven. Koper en pauken nemen een steeds groter aandeel tot het feestelijk slot in een breed largo a.h.w. de zonsopgang symboliseert.

Dit werk werd gecreëerd door het Symfonieorkest van de Belgische Radio en Televisie onder leiding van Daniël Sternefeld. De eerste openbare uitvoering vond echter plaats in de Koningin Elisabethzaal te Antwerpen door De Philharmonie van Antwerpen onder leiding van Eduard Filipse, op 8 oktober 1962.
(Partituur c/o Cebedem, Brussel)

Luc Leytens (typoscript, s.a.) - SVM