Ga verder naar de inhoud

(“Sur la Montagne”)

Symfonisch gedicht naar Victor Hugo

  • De Zonsopgang (Le Lever du Jour)
  • Morgenhymne (Hymne du Matin)

Paul Lebrun (Gent 12/4/1863 – Leuven 4/11/1920) was een neef van Hendrik Waelput. Na voltooiing van zijn middelbare studies aan het Koninklijk Atheneum trad hij op in 1879 in het Koninklijk Muziekconservatorium van Gent waar hij in 1881 een eerste prijs cello wegkaapte. Aan deze instelling had hij onder meer Addolphe Samuel en Karel Miry als leraars. Zelf werd hij er in 1890 als leraar benoemd.

Reeds in 1885 werd zijn Strijkkwartet, op. 5 bekroond door de Koninklijke Academie van België, die in 1891 hetzelfde zou doen met zijn Symfonie in mi klein, op. 12. In 1887 behaalde hij de Tweede en op 12 september 1891 de Eerste Grote Romeprijs met de Cantata “Andromède”, op. 11. In deze laatste wedstrijd ontving Guillaume Lekeu slechts een Tweede Prijs, zelfs nog na Smulders. “Men heeft het Lebrun nooit vergeven” schreef wijlen Gaston Brenta. De bewonderaars van Lekeu, die zich een slechte verliezer toonde, hebben het doen voorkomen alsof die uitslag “de triomf van het academisme op de levende kunst” betekende. De eminente musicoloog Charles van den Borren die de verschillende partituren bestudeerde, getuigde echter dat de beslissing van de jury begrijpelijk was.

Na deze onderscheiding te hebben behaald ging Lebrun zich nog vervolmaken in het buitenland. In 1913 werd hij naast zijn functie als leraar harmonie en kamermuziek te Gent – waar bij voorbeeld Emiel Hullebroeck en Jules Toussaint de Sutter zijn leerlingen waren – tevens benoemd tot directeur van het Stedelijk Conservatorium te Leuven. Hij was ook dirigent en voornamelijk een gevierd koorleider. Hij overleed vrij onverwacht.

Onder de Belgische componisten van zijn generatie was Paul Lebrun een gewaardeerde figuur. Hij was persoonlijk bevriend met Paul Gilson. Zijn oeuvre bevat 43 opusnummers waaronder de opera “La Fiançée d’Abydos”, opus 17 (1896) die te Gent en te Antwerpen werd uitgevoerd, en de cantate “Ons België vrij” op. 43 (1919). Bijzonder bekend waren zijn werken voor mannenkoor alsook verschillende liederen, zowel op Franse als Nederlandse teksten (o.m. van G. Antheunes, Jan Bouchery, René de Clercq, Pol de Mont en Helene Swarth).

In de stijl van Lebrun zijn zowel de bewondering van Wagner – hij bezocht Bayreuth – als zijn belangstelling voor de Franse muziek sporen na. Deze beide invloeden zijn ook te merken in het symfonisch gedicht “Sur la Montagne”, op. 36, dat voltooid werd op 9 maart 1911. Het werd opgedragen aan Léon Rinskopf (1862 – 1915), eveneens een Gentenaar en studiegenoot van de componist. Deze Rinskopf was sedert 1891 directeur van de Muziekschool te Oostende en dirigent van het honderdkoppig Kursaal-orkest dat onder zijn leiding een grote faam verwierf. Voor de eerste uitvoering van het werk, op 23 juli 1911 tijdens een Festival van Nationale Muziek, heeft Rinskopf de leiding echter afgestaan aan de auteur.

“Sur la Montagne” bleef één van de meest gespeelde en, volgens verschillende critici, één van de beste bladzijden van Lebrun. Als motto vooraan de partituur staat een citaat uit de dichtbundel “Les Feuilles d’Automne” (1831) van Victor Hugo (1802 – 1885):

“Avez- vous quelquefois, calme et silencieux,
Monté sur la montagne, en presence des cieux?

Alors, je méditai, car mon esprit fidèle

Hélas! n’avait jamais deployé plus grande aile;

Dans mon ombre jamais n’avait lui tant de jour,

Et je rêvai longtemps, contemplant tour à tour,

Après l’abîme obscure que me cachait la lame,

L’autre abîme sans fond qui s’ouvrait dans mon âme.

Et je me demandai pourquoi l’on est ici,

Quel peut être après tout le but de tout ceci,

Que fait l’âme, lequel vaut mieux d’être ou de vivre

Et pourquoi le Seigneur, qui seul lit dans son livre

Mêle éternellement dans un fatal hymen

Le chant de la nature au cri du genre humain!”

De tekst is de aanleiding tot een fraai georkestreerd tweeluik voor een bezetting met het hout per drie. Het eerste deel begint met “De Dageraad” (L’Aube) (Moderato, Sol groot) waarbij het zacht motief in fluiten en klarinetten beantwoord wordt door een reeks modulerende akkoorden in de opgedeelde violen en altviolen met dempers. In een crescendo bloeit het openingsmotief open: het is “De Zonsopgang” (Le Lever du Jour) die uitdeint op een korte hoornsolo.

Het tweede deel” Morgenhymne” (Hymne du Matin) (Andante con moto) wordt het hoofdthema aangegeven door de celli en geleidelijk overgenomen door de andere strijkers en het hele orkest. Wisselende dynamiek, en instrumentatie, chromatisch gekleurde wendingen en soepele tempowisselingen, voegen naar lyrische hoogtepunten.

Het slot baadt in één lichtende en kalme sfeer.

Luc Leytens (typoscript, s.a.) - SVM