Symfonisch gedicht voor piano en orkest, in ut klein, opus 46 (1865)
- Ballade (Molto moderato, quasi Andante)
- Bardenzang (Larghetto poco Lento e ben sostenuto)
- Scherzo: Fantastische Jacht (Molto animato)
Peter Benoit (Harelbeke 17/8/1834) – Antwerpen 8/3/1901) bekroonde in 1857 zijn conservatoriumstudies te Brussel met het behalen van de Grote Romeprijs. Karel Lodewijk Hanssens en François Joseph Fétis waren zijn voornaamste leermeesters geweest. Na een uitgebreide studiereis door Duitsland en Bohemen in 1858 en een herhaaldelijk verblijf te Parijs tussen 1859 en 1863 - waar hij onder meer dirigent was bij de “Bouffes” – vestigde hij zich na zijn huwelijk op 6 oktober 1863 te Brussel. Tussen dat tijdstip en zijn definitieve verhuis naar Antwerpen, waar hij benoemd werd tot directeur van de Vlaamse Muziekschool, einde 1867, vallen de cruciale jaren van zijn loopbaan. Met de “Godsdienstige Tetralogie” trad Benoit naar voor als één van de meest begaafde componisten in het land. Het oratorio “Lucifer’ (1866), op Nederlandse tekst van Emmanuel Hiel, verwierf een reusachtige bijval en bevestigde zijn overgang van het “kosmopolitische” naar het “nationalistische” kamp. Deze ommekeer die zich in 1865 – 1866 voltrok, zou ook zijn verdere productie bepalen: na dit tijdstip zou hij haast geen zuiver instrumentale muziek meer componeren.
De twee “symfonische gedichten”, respectievelijk met piano- en met fluitsolo, sluiten dus zijn eerste scheppingsperiode af. In beide gevallen luidde de titel oorspronkelijk: “Concerto symphonique”. De structuur is dan ook die van het concerto.
Het originele handschrift van het Symfonisch Gedicht voor piano en orkest dat in het Stadsarchief te Antwerpen berust, is nog in het Frans ondertekend: “Bruxelles le 15 avril 1866 – Pierre Benoit – opus 46”, maar het thema van de finale wordt in het Nederlands aangegeven als: “Vlaamsch lied naar ’t welk het Finale-nummer opgevat is” en het lijkt er op dat deze aanduiding niet van latere datum is (wat duidelijk wel het geval is voor het titelblad met de benamingen der onderdelen). “Er kwam een muis gelopen” en dit deel kan wellicht het eerste voorbeeld erkend worden in zijn oeuvre van een volksliedbewerking.
De creatie van het concert ging, samen met die van het Fluitconcerto, op 26 februari 1866 in het Kunstverbond te Antwerpen onder leiding van de toondichter en met als soliste Mejuffer Sophie Dumon. Deze laatste speelde ook de eerste uitvoering te Brussel bij de “Concerts Populaires”, op 25 maart 1866, onder leiding van Adolphe Samuel. De twee symfonische gedichten zouden samen met de vijf bundels “Balladen en Vertellingen” op. 34/1861 – 64 voor piano-solo als een geheel zijn opgevat, maar reeds in 1866 vroeg een criticus zich af welke betrekkingen er bestonden tussen ballade en symfonisch concert.
Na die originele versie volgden er nog twee andere. Met de goedkeuring van Benoit, die zelf nochtans een uitstekend pianist was, bezorgde de befaamde Leuvense virtuoos Arthur De Greef (1862 - 1940) de solopartij op enkele plaatsen (vooral in het eerste deel) een briljanter voorkomen. In deze versie werd het stuk door talrijke binnenlandse en ook buitenlandse pianisten op het repertoire genomen. Het Peter Benoitfonds te Antwerpen gaf in 1923, onder redactie van Paul Gilson, de partituur uit met de beide varianten, alsook een bewerking voor de twee klavieren door de pianist Frans Lenaerts (1874 – 1931). Het is bij deze uitgave dat klaarblijkelijk per vergissing het opusnummer 43 werd opgegeven, dat nadien stelselmatig overgenomen werd.
Nog later, in 1934, zou een ander pianovirtuoos, Emmanuel Durlet (1893 – 1977) op zijn beurt het werk aan een herziening onderwerpen en deze derde versie verscheen in 1969 (onder de titel Pianoconcerto) in druk bij de firma Metropolis, Antwerpen. De solist van deze opname, Robert Groslot, opteerde echter voor de originele versie van de componist, waarbij het slechts af en toe passages uit de versie De Greef overnam.
In de inleiding tot de uitgaven van het Benoitfonds staat volgend programma afgedrukt:
“Ballade. De nacht omhult het bouwvallige Forestiersslot van Harelbeca. De wind doet het gebladerte der bomen ritselen; de maan verzilvert de Leie; en werpt haar licht op de ruïnen, die zich daar indrukwekkend verheffen, en beladen met glorievolle herinneringen. Twee thema’s dienen dit gedeelte ten grondslag. Het eerste, aangegeven door de hoorn (ut klein) stelt het tragische element voor, dat als een klacht door gans de ballade weerklinkt. Het klavier geeft het tweede thema aan (Mi mol groot): het ridderlijk element, de roem en de fierheid van de oude burcht.
Bardenzang: Een diepe stem laat zich horen en verhaalt van de aloude Forestiers, edele vrouwen en dichterlijke freules. Zij spreekt van Harelbeca’s grootheid in ’t verleden en van akelige voorspellingen die het bedreigen.
Fantastische Jacht: Eensklaps bedekt de hemel met sombere wolken. Onheilspellend weerklinkt er spotachtig hoorngeschal en angstwekkend paukengeroffel. Een wilde jachtstoet draaft voorbij, snel als de wind; schimmen dagen op, de lucht is gevuld met zonderlinge geruchten. Heviger loeit de wind en rukt met woest geweld het bouwvallig kasteel van zijn grondvesten. In wilde vlucht en met woest getier dwarrelen de schimmen rond de puinen, terwijl klagende klokketonen uit de oude toren opstijgen (thema van het tragisch element, 1e deel ) en den dageraad de verdwijning melden van Harelbeca’s adellijk slot”.
Er staat bij vermeld dat dit programma “onder ingeving” van de componist werd geschreven en werd medegedeeld door Frans Lenaerts. Deze laatste speelde inderdaad op 26 februari 1893 bij de Volksconcerten te Antwerpen, onder leiding van zijn vader Constant Lenaerts, de solopartij toen het werk voor het eerst onder de benaming “symfonisch gedicht” verscheen. De tekst van het programma herinnert aan die van Benoit’s “Vlaamsche Brieven” uit 1885. In elk geval is hij dus minstens 20 jaar na de compositie ontstaan. De vraag blijft dan ook open in welke mate Benoit oorspronkelijk aan zulk een gegeven gedacht had.
Hoe dan ook, dit “Symfonisch Gedicht” is steeds een van de meest gespeelde werken gebleven uit de Vlaams romantische concertoliteratuur.
Luc Leytens (typoscript, s.a.) - SVM