Ga verder naar de inhoud

Geboren te Kortrijk op 22 januari 1893; tot violist opgeleid aan het conservatorium te Brussel, door C. Thomson en E. Ysaye; met de compositie vertrouwd door Fr. Rasse en P. Gilson. Vruchtbare loopbaan; eerst als violist in het Concertgebouworkest te Amsterdam (1924-1930) en daarna als directeur van het conservatorium te Mechelen, waar hij De Boeck opvolgde en zich als organisator en orkestleider onderscheidde (1930-1958). Eredirecteur Devreese geniet een gevestigde faam als gastdirigent.

Godfried Devreese is in het componistenbent van de oudere generatie, geboren omstreeks 1890, het type van een gecultiveerd gentleman, die vastberadenheid aan hoffelijkheid weet te paren: een wereldburger, ja, maar zonder zijn Vlaamse aard te verzaken. Zijn hart verpandde hij aan orkestcompositie en orkestdirectie. Het lijdt geen twijfel dat het dagelijks contact met de sonore materie, tijdens de gloriejaren van Mengelberg en Monteux, de waarde had van een ideale leerschool. Hier oefende hij zich in het orkestraal denken en voelde hij de magie aan van de maatstok. Hier ook leerde hij kieskeurig zijn: hij drijft derhalve zijn opusgetal niet op, maar wat hij schrijft, is bezonnen en bezonken.

Wel brandt aanvankelijk in hem de jeugdige gloed van een door de Duitse laat-romantiek geprikkelde inspiratie (Poème héroïque), doch zijn kunst in 't algemeen schuwt overdaad. Ze spreekt, met eigen lyrisch accent, de romantische taal van de eeuwwisseling, maar staat tevens open voor impressionistische verfijning. Ze behoudt steeds de zin voor constructie en klare thematiek, die de Gilson-generatie haar volgelingen had meegegeven.

Met die taal, die met de jaren versoberde en soms verscherpte, drukt Devreese een mannelijke ontroering uit, nu eens kloek pathetisch, dan weer elegisch meditatief. Als Vlaming houdt Devreese de traditie hoog van een melodieus zingende lyriek: ten bewijze de vele stemmige liederen, de frisse kindercantaten, als Elfendans en a.m. Niettemin blijkt de symfonische muziek hem het nauwst aan het hart te liggen. Naast kamermuziek en concerterende werken, zijn het symfonische bladzijden, met vaste hand georkestreerd. Maar twee merkwaardige uitersten als het delicate Tombelène (1927) en de grootse Goethesymfonie met koor (1952); bewijzen dat Devreeses talent een rijke verscheidenheid aan inspiratiebronnen heeft aangeboord.

Belangrijke werken
1. Orkestraal: Poème héroïque; Tombelène, mimodrama-ballet; drie symfonieën; Sinfonietta voor strijkers. Pianoconcerto en vioolconcerto.
2. Instrumentaal: Sonate voor viool en piano; sonate voor cello en piano; strijkkwartet.
3. Vokaal: 50-tal liederen; Cantates: Elfendans, Lentetover, Zonnetij; Stabat Mater (koor, soli, orkest).

CeBeDeM: Godfried Devreese, in: Muziek in België, Brussel, 1967, p. 69-70.