Ga verder naar de inhoud

Dien naam heeft de lezer voorzeker al op sommige programma's aangetroffen, zonder nochtans bij zulk een vluchtige kennismaking - in vele gevallen althans - een degelijk beeld van zijn waarde en zijn beteekenis te kunnen vormen. Door het verscheidene, wat den toehoorder op de meeste muziekavonden geboden wordt, en door het ver uiteen liggende van wat er gemusiceerd wordt, boeten de toevallige medewerkers-toondichters ieder algauw wat van hun eigen zijn en kunnen in, en van hun werk straalt niet die machtige indruk uit, welke moet gewekt en mag verwacht worden.

Dat is weer eens te meer waar, nu wij hier vóór ons hebben het allermeeste van wat Hendrik Van Schoor reeds leverde aan liederen, koorwerk, enz. En we voelen, bij zulke kennismaking, onze warme sympathie en onzen innigen eerbied voor die persoonlijkheid groeien, omdat zijn werk eerlijk en oprecht aandoet, omdat de toondichter zich met zwierigen eenvoud laat leiden door zijn hart en aan niets anders gehoor verleent of niets anders aan 't woord laat komen, omdat, in 't kort, Hendrik Van Schoor in ieder van zijn werken Hendrik Van Schoor is en blijft.

Wilt u een voorbeeld hiervan? We nemen zijn Zang der Zee (Eugeen Van Oye) , die reeds, veel vroeger, ook verklankt werd door Waelput. Deze bewerkte het voor vierstemmig mannenkoor, met lang-uitgesponnen fiorituur-zinnen, hoog opgestoken, allengs breeder uitslaand om met een geweldig « Christe Eleison ! » u te zwellen en te sluiten. Van Schoor heeft hetzelfde vers bewerkt voor gemengd koor, binnen veel enger grenzen, maar zóó innig, dat hij zijn werk heeft kunnen opvoeren tot een waar klankenjuweeltje, dat flink zijn plaats behoudt nevens het andere.

Van Schoor schrijft graag voor meerdere stemmen. We doelen op zijn tintelend-gestooten Lentevreugd (voor gemengd koor), op zijn Motetten (voor drie gelijke stemmen), waaronder er twee Panis Angelicus en O Salutaris, met begeleiding van orgel, snaren, houtwerk en hoorn, op zijn geestdriftig Paaschkoor (voor kinder-, vrouwen- en mannenstemmen) en een breed- gedragen koraal voor mannenkoor, O Bone Jesu. Ook eenige geestelijke liederen van hem verschenen in druk.

Wij houden allen van Van Schoor's kerkelijke muziek. Hij overbluft u niet of sluit zich niet voor de toeschouwers onzichtbaar op. Neen, eenvoudig welt en borrelt zijn gevoel op, schrijdt met bescheiden pasjes voort, dat ieder hart er bij openslaat, om ineens in waaierstralen op te fonteinen en alles met klanken te bedruppelen. Voor sommige dezer teksten heeft hij een aanslag gevonden, mooi als een oud liedeke.

Als we naar het wereldlijk lied overgaan, dringt zich om den voorrang op: zijn Schoone Nacht, een stemmingslied zoo sober, zoo juist, ja, zoo juist, dat ge er den schrijver als om een weldaad zoudt willen voor danken. Met dit lied drong Van Schoor voor goed bij alle kunstvoelenden naar den voorgrond. Op een vers van Crick, Moederhart, toondichtte hij een melodie, die Moortgat opnam in zijn eerste reeks « Liederen van Vlaamsche toondichters » en die nu alvast burgerrecht heeft in menige huiskamer.

Nu wil ik U in de armen prangen (P. De Mont) doet ons een geheel anderen Van Schoor kennen, een kunstenaar, die een mooi sterk aandringend vers weet te vatten en vast te leggen. Want prachtig is 't hoe hij de woorden rythmeert en in de muzikale onderlijning (die meer is dan dat !) zich als een begaafd wetenschappelijk onderlegd kunstenaar doet kennen. Uitgegeven door « De Ring », is het dus in het bereik gebracht van het zanglievende publiek - maar niet van iedere stem! - en zoo mag het wel verwondering wekken, dat het niet vaker uitgevoerd werd. Hoe simpel ook de vorm is, waarin de toondichter het vers heeft gestoken, zijn aanjagende inspiratie, de hoog-uitslaande fantastische begeleiding, de toeterende aanhef, het nergens inzinken van een warmen harteklop, hebben den toehoorder van den eersten akkoord-aanslag te pakken en voeren hem, in dwarreling, mee door het heele gedicht. Een zweepslag is 't, die blij en lang blijft naknallen.

Van zijn volksliedjes zijn alvast bekend: In den Kriekentijd (M. Sabbe) en Margriet (H. Melis) , met zijn vroolijke en toch sterke 3/8 beweging. Verder schreef hij nog een typiek Kuipertjen kuipt (De Clercq), een boertig Pietje Steeg en een aanvallig, zangerig Mijn kleen, kleen Dochtertje (De Clercq), zoo innig-mooi als kort.

Ter gelegenheid van de Eug. Van Oye-hulde (1923) leverde hij een tweezang (uit de cantate Zomernachts- droom), voor sopraan en baryton. Voor dezelfde stemmen componeerde Van Schoor Dietsche Harpe (Ward Hermans) en aan beide nummers verdient ruimschoots gedacht bij het opstellen van feestwijzers, dewijl, zoo vaak, vreemde opera-duo's worden bijgebracht, om wat afwisseling in het uit te voeren programma te verkrijgen.

Maar bij dit alles reeds bepaalt zich Van Schoor's werkzaamheid niet meer. Zelf een knap pianist, schreef hij heel wat pianowerken, hetgeen, helaas! niet veel Vlamingen hem kunnen nazeggen. In « De Ring » verscheen van hem een Mazurka voor klavier: een eerlijke en geslaagde poging om ons degelijke, eigen kunst te genieten te geven. Een effectrijk nummer, dat ieder flink klavierspeler tot een succes-nummer kan opdrijven. Op een uitgever wachten nog een boel werken, waaronder een Suite met allerbekoorlijkste nummertjes, zes stemmingrijke Improvisaties, een Voorspel en Fuga voor orgel, vol vormschoonheid, en een Fantasia voor klavier en strijkkwartet, dat een goede uitvoering verlangt, maar dan ook van frissche inspiratie en knap kunnen getuigt.

Ten slotte kan H. Van Schoor nog wijzen op zijn Iyrisch Kerstspel Pax (gedicht J. Crick), Uitvoeringen er van grepen plaats te Aalst en te Maeseyck en we kunnen niet beter dan L. Lambrechts, die er een uitvoering van bijwoonde, onder en arm te nemen, om het Kerstspel te situeeren : « ... Ik meen dat de muziek van Van Schoor, die een vrij belangrijke rol vervult in Pax, nog zoo spoedig niet in de kartons zal verdwijnen. Voortaan zal meer dan één ernstig musicus in Vlaanderen het oog op dien begaafden man gevestigd houden. Zijn kunst is sober en altijd voornaam. Zijn faktuur dient zoo goed als vlekkeloos te heeten. Heeft hij de moderne meesters grondig bestudeerd, hij blijkt nochtans uit te gaan van de classieken. Met den inleidenden reizang, het stemmig avondkoor, de eigenaardige herbergmuziek op het tooneel, het opgewekte herderslied, het overweldigend slot, doch het meest van al met de puike bewerking van het welsprekend Vredemotief, werd een bijval van het beste allooi veroverd. Ik heb geen enkele daling in de inspiratie vastgesteld. » (L. Lambrechts.)

Door al dit werk heeft Hendrik Van Schoor zich, in den rei onzer Vlaamsche componisten, een eigen plaats weten te veroveren. Nog jong, - hij werd geboren in 1887 te Antwerpen, - mag nog heel wat van hem verwacht. Van nature uit werd hij mild bedeeld, en zijn aangeboren gaven kon hij ontwikkelen en laten opbloeien onder leiding van meesters als De Boeck (harmonie) , Mortelmans (contrapunt en fuga) , De Hovre (orgel) en Bosquet (klavier). In stormpas veroverde hij in die verschillende vakken zijn diploma's met hooge onderscheiding. Sinds 1913 is hij leeraar aan het Koninklijk Vlaamsch Conservatorium.

Veel van zijn werk bestaat nog slechts in handschrift, maar het weinige, dat reeds verscheen, is meer dan genoeg om ieder degelijk muziekkenner te overtuigen, dat Hendrik Van Schoor een naam is, die te onthouden valt.

De Ridder, E.: Hendrik Van Schoor, in: Muziek-Warande, jrg. 4, nr. 6, 1 juni 1925, p. 121-123.