Herinneringen aan Heistes Nachtegaal
Heist-op-den-Berg ontdekt ginder ergens in Noord-Holland een Vlaming, van wie het weet dat hij leerling geweest is van "Heistes Nachtegaal", wijlen Theofiel Antoni, wiens eeuw-herdenking van zijn geboortedag in 't zicht is. (*) Of hij er nog herinneringen aan bewaart en hiervan zou willen mededeling doen?
Ziehier zijn antwoord:
- Natuurlijk, en graag zelfs; want onder de mensen die ik dankbaar gedenk als goede geniussen op mijn levenspad, is Anthoni een van de voornaamste.
Herhaaldelijk is het voorgekomen dat nieuwsgierige leerlingen (het waren soms ook dames), mij vroegen of de foto die op de schoorsteen van mijn studiekamer staat, ofwel het relief dat er tegenover hangt, wellicht het portret van mijn vader is. En dan kregen ze ten antwoord: allebei! - Dus een van beiden is uw stiefvader? - Neen, toch niet; het zijn twee van mijn "muziekvaders"; die van het relief is Peter Benoit, die wel niet persoonlijk, maar wiens werk vele jaren imponerend over mij "gevaderd" heeft; en die andere is Theofiel Anthoni, de man van wie ik geleerd heb wat fluit spelen is, en die mij met vaderlijke hand in het rijk der tonen ingeleid heeft.
Vijftig jaar is het geleden dat ik onder zijn hoede kwam. Onvergetelijke dag, die voor mij de verlossing betekende van de kantoorkruk waar mijn zitvlak niet voor bestemd scheen. Ik belandde bij hem in het Conservatorium te Antwerpen. Waar het met mij naartoe zou gaan in die muzikale hommelennest? Ik had er geen flauw benul van. Maar de innerlijke drang in mij vond hier voedsel en ik had het geluk steun en leiding te vinden bij de beste der "muziekvaders".
Ik zie hem daar nog zitten, klein schraal mannetje, maar met een expressieve kop: een beetje tanig en doorgroefd gelaat, waarin een paar goedige ogen lichtten. Zijn snor en puntbaardje voltooiden het renaissance-type van dit hoofd. Ondanks zijn onaanzienlijke gestalte was Anthoni een imponerende persoonlijkheid. Ik herinner mij zijn handen: week en zacht als die van mijn moeder; de blik van zijn grijs-groene ogen: mild en toegevend; de klank van zijn stem: rustig in de natuurlijke ongeforceerdheid van zijn Heists dialect. Ik heb hem nooit Frans horen spreken en hem ook nooit moeite weten doen om zich in algemeen Nederlands uit te drukken. Als we wel eens stonden te knoeien bij een lastige passage in een oefenstuk of een concerto, dan klonk het onveranderlijk op z'n Heists: " 't is hèt moeilijk, hé man?" Maar ge zoudt niet gezegd hebben dat het "hèt moeilijk" was, als hij zelf zijn zilveren Lot-fluit opnam om het ons even voor te doen.
Dat voordoen was altijd het mooiste van de les. Vooral als het ging om het "Symphonisch Gedicht" van Peter Benoit, dat aan hem en aan zijn leraar Jan Dumon was opgedragen. Dan bleef hij niet zitten, maar hinkte de grote leskamer rond, terwijl hij de heerlijkste klanken aan het instrument ontlokte, zo poëtisch, zo bezield, zo technisch virtuoos als ik nadien nooit meer hoorde. Dat was dan "zijn" opvatting van het prachtige werk van Benoit en, we kunnen er van overtuigd zijn, die van de meester zelf.
Dikwijls heb ik mij de laatste jaren moeten ergeren, wanneer ik, wel is waar virtuose en boven al mechanische interpretaties van Benoit's Concert hoorde, door hedendaagse artisten die van die traditie niets af weten, en dan droom ik mij nog eens de dichterlijke vertolking voor, die Anthoni, als zelfvergeten door de leskamer hinkend, ons voorspeelde. Om het ons duidelijk te maken gebruikte hij weinig woorden; het leek wel of het hem ook "hèt moeilijk" viel om te zeggen hoe het moest. Maar zijn steeds bezielde en uiterst delicate voorbeeld (wat speelde hij ook Mozart prachtig!) was meer waard dan alle gepraat en alle getheoretiseer. Zo ging hij rechtstreeks op het artistieke doel af. Hij joeg ons niet op, maar trachtte ons te doen rijpen in de milde en weldoende sfeer van zijn eigen kunstenaarschap.
Als ge hem iets te vragen hadt, of wanneer ge uw nieuwsgierigheid bevredigd wenstet omtrent zijn carrière en zijn ervaringen, dan moest ge daartoe de gelegenheid zoeken met hem te vergezellen na de les, als hij, kalmpjes als altijd, naar de statie wandelde met zijn eeuwige paraplu als steun bij den ietwat slepende gang. Hij nam altijd ruim de tijd. En dan lukte het wel eens dat ge wat van hem loskreeg. Het waren wel meestal dingen die ge al eens gelezen had of van horen zeggen wist, maar die pas uit zijn mond effectieve waarde voor u kregen. Zo ging het dan over zijn jeugd in Heist-op-den-Berg; zijn vroegtijdige opleiding door zijn vader; zijn eerste contact met de muzikale practijk in "St.-Cecilia", waar zijn vader Anthoni de dirigent was; zijn studie aan de Antwerpsche Muziekschool, onder leiding van Odufré, toen hij amper 12 jaar was; daarna zijn definitieve opleiding aan het Conservatorium te Brussel, onder Dumon, waar hij op 16-jarige leeftijd met grote onderscheiding zijn diploma behaalde.
En dan over zijn concertreizen in Egypte, in Frankrijk en in Duitschland, waar hij - te München - een bezoek had gebracht aan de geniale uitvinder van onze moderne fluit, Theobald Böhm, toen reeds een man van ver in de tachtig [Böhm overleed in 1881], die, omdat zijn lippen zich niet meer schikten naar een gewone fluit, voor zichzelf een bas-fluit (dus van dubbele omvang, maar dan in gebogen vorm) had gemaakt en waarop hij Anthoni voorspeelde. En verder met hoeveel bijval het "Symphonisch Gedicht" voor fluit en orkest van Benoit te Dresden en te Leipzig onthaald was. Dat dit succes ongetwijfeld ook hem als de virtuose uitvoerder had gegolden, daarvan repte hij niet. (Vervolgt).
(*) Die geboortedag is reeds voorbij. (5 Februari 1950). Wij hebben enkel nog "de eeuw-herdenking van het geboortejaar".
* * * * *
Maar de souvenirs en anecdoten kwamen in menigte los, wanneer Anthoni ons in de vacantie uitnodigde met heel zijn klas van het Antwerps Conservatorium, om een dag bij hem te gast te zijn in zijn koel, door dicht geboomte overlommerd landhuis, aan de voet van de Heistse berg. Dat was de jaarlijkse bekroning van het vaderschap over zijn jongens: één dag met die belhamels op ongedwonge wijze goede sier te maken. Belhamels noem ik onze troep, want ik verzeker dat er schavuiten bij waren, die de weg naar de keuken en naar de kelder al gauw wisten te vinden. Het hinderde onze goede meester niet, dat zijn eerwaardige Pleyel-vleugel tot bal-instrument verlaagd werd, en hij had er zelfs schik in, dat we op onze manier een quadrille in zijn kamer dansten, waarbij er een paar van ons met een keukenvoorschoot voorgebonden, voor travestie fungeerden.
O ja, met dergelijke gekheid kon hij best om, beter dan met would-be artistieke aanstellerij, want daar had hij het land aan. Ik hoor hem nog zeggen: "ne goeie muzikant moet van alle markten thuis zijn; hij moet alle hoeken en gaten van het vak doorkropen hebben om 'n meester te kunnen worden; alleen hij moet oppassen dat hij aan het minderwaardige niet blijft hangen, en daarom: hij moet steeds het hoogste doel voor ogen houden."
Dat was wel de langste preek die we van Anthoni ooit op de les te horen kregen; het was naar aanleiding van een kibbelpartij onder zijn leerlingen, waar hij toevallig op uitkwam en die hij als scheidsrechter in de hierboven geciteerde zin beslechtte. Hieruit bleek dat hij vertrouwen had in de gezonde natuurlijkheid van de jeugd en in de groei van het individu.
De vacantiedag in Heist was voor ons een feest en, ik geloof, voor hem ook. Hij liet ons naar hartenlust ravotten in zijn tuin, waarbij dan ook behoorlijk "gefruitenierd" werd. En in de rustige binnenkamer mochten we grasduinen in allerlei belangrijke documenten, waaronder zich tal van recensies bevonden van zijn concerten in het buitenland. Ik herinner me daarbij ook nog een caricatuur van Anthoni gezien te hebben, op het blauw getinte papier van de Brusselse "Petit Bleu"; een fluitspelend ventje onder een boom. En dan ging hij met zijn jongens uit "pintelieren." Afgesproken werd, dat er die dag niet meer over muziek gerept zou worden, op boete van een rondje. Maar Anthoni zorgde er steeds voor - wetens en willens - dat hijzelf het gelag moest betalen. Tot de geplogenheden van zo'n dag behoorde ook een diner, dat hij voor ons in het restaurant besteld had en waarbij hij de tafel presideerde. En dan was er in de namiddag een wandeling voorzien naar Hallaer, natuurlijk weer met een herbergbezoek als "point d'orgue". Daar heb ik hem horen vertellen van de bierfuiven bij Peter Benoit, toen deze te Antwerpen zijn thuis had in "Den gekroonden Anker" en hij, Anthoni, als jong compositieleerling van de meester, in het illustere gezelschap verkeerde van de vrienden en volgelingen van Benoit: Emiel Blauwaert, Gustave Huberti, Leo Van Gheluwe, Karel Mestdagh, Edgar Tinel, Maurice Kufferath en anderen. De "dubbele garsten" moet daar in "Den gekroonden Anker" om te snijen zijn geweest.
Ik herinner mij ook nog, dat op de terugweg van Hallaer, tussen de hagen wandelend, Anthoni ons daar een "farce" vertelde betreffende Benoit en zijn tekstdichter Julius De Geyter, een grap die op dezelfde plek gebeurd was. Wat het precies was, kan ik niet meer navertellen; maar 't moet wel erg grappig geweest zijn, want toen Anthoni het vertelde had hij een zakdoek nodig om zijn lachtranen te stelpen! Onvergetelijke uren met onze vaderlijke leermeester! Of hij zijn leerlingen van het Brussels Conservatorium ook op dergelijke wijze een vrolijk-losse dag bezorgde, weet ik niet, maar ik vermoed van wel; want ze waren hem allemaal even na, zijn jongens.
Een jaar werd de vacantiedag te Heist overgeslagen; Anthoni begon te sukkelen. Hij vocht tegen de stijgende onmacht om zijn functies aan de beide conservatoriums en van solo-fluitist aan de Monnaie te blijven vervullen. Lang, veel te lang wellicht, hield hij het vol. "Zolang zelfs", onthulde meester Jan Blockx in zijn lijkrede, "dat wij hem als het ware moesten verbieden les te geven en wij hem tot rust moesten verplichten." En toen hij drie weken op het ziekbed lag, dreef hij het gewetensbezwaar zo ver te verlangen, dat men zich van de ernst van zijn toestand zou komen overtuigen en tevens over de belangen van zijn cursus zou komen onderhandelen. Kort daarop vernamen wij de fatale tijding: Anthoni is overleden. Hij was slechts 57 jaar oud.
En op 20 Maart 1907 hebben wij hem plechtig begraven in zijn geboortedorp. Bij de baar, in het sterfhuis, sprak Jan Blockx een diepgevoelde lijkrede uit. Hij bracht de aflijvige dankbaar hulde "om zijn Vlaamse rechtschapenheid, zijn onuitputbaar geduld en zachte gemoedelijkheid, waardoor hij evenzeer een "Vader" als een "Leraar" was en dan ook door al zijn leerlingen diep vereerd en in 't hart gedragen werd."
Namens de administratieve Raad van het Antwerps Conservatorium sprak de heer Hekkers en namens de leerlingen heb ik daarna, met de krop in de keel, onze betreurde "muziekvader", het "vaarwel en tot weerziens" toegeroepen. Ook Brussel had een leraar en een leerling als sprekers bij de baar afgevaardigd. De offer in de kerk leek eindeloos. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren de zuivere orgelbegeleiding van Jules De Groote bij het Gregoriaanse "Requiem" en ook het laatste "Pater Noster" van de priester bij de groeve.
Een goed jaar nadien - op Hemelvaartsdag, 29 Mei 1908 - waren we, met meester Jan Blockx aan het hoofd, weer in Heist-op-den-Berg, en ditmaal om hulde te brengen aan de nagedachtenis van Anthoni. Dichter Raf Verhulst - nog een van mijn mentors - had hem in een gedicht verheerlijkt en Blockx had op die tekst een lied gecomponeerd voor bariton, met begeleiding van klavier en fluit; het droeg tot titel "Heistes Nachtegaal is dood!" Het lied is in mijn bezit en het gebeurt nog wel eens dat ik, uit een zeker soort heimwee, er toe geneigd ben het voor mijzelf nog eens te zingen of te spelen.
* * * * *
Wilt u de tekst lezen? Ziehier:
Als de loverstemmen fluisteren
In het nachtlijk woud;
Als de gouden sterren luistren,
Fonklend door het hout,
Hoort de Mei het godlijk stijgen
van een zuivre taal:
Al de nachtgeluiden zwijgen
Voor de Nachtegaal.
Zo werd in ons groen landouwen
t Fluitend lied gehoord
't Heeft d'Heist-op-den-Bergse gouwen
Met zijn lied bekoord.
Zingen kon het en vertolken
Heel de zieletaal.
Luistrend zeiden dan de volken:
Hoor, een nachtegaal!
Mei geeft thans weer 't zoet bekoren
Van het lentelied;
Doch zijn zanger nog eens horen
Zal ons dorpje niet.
Lovend maar het hart bevangen,
Met gebroken taal,
Treuren ons verweesde zangen
Om ons nachtegaal.
Maar zijn roem zal fierheid blijven
Voor ons stillen haard;
En als 't windje door de twijgen
Wit-bebloesemd vaart,
Zal de Mei Anthoni vieren
In zijn eigen taal,
En voor hem zal 't liedje tieren
Van de Nachtegaal!
Het lied werd op de huldedag gezongen door Willem Taeymans, de fluitpartij gespeeld door Anthoni's opvolger aan het Kon. Vlaams Conservatorium, Hypoliet Vinck, en de pianopartij werd vertolkt door mej. Laenen, nog een muzikale ster uit Heist en leraresse aan het Antwerps Conservatorium.
In het gezamenlijk oeuvre van Blockx telt dit lied als 't ware niet mee; het was een gelegenheidsstukje voor één dag, voor één plaats. Buiten Heist verliest het zijn betekenis, zijn waarde, behalve dan voor wie het, zoals ik, als een reliquie met een hoop herinneringen die eraan verbonden zijn, bewaart. Maar voor Heist vertegenwoordigt het m.i. een curiosum van bijzonder belang. Het hoort eigenlijk thuis in de archieven van de Gemeente, om voor het nageslacht bewaard te blijven; en billijk zou het zijn, dat het zo nu en dan eens voor de Heistenaren ten gehore gebracht werd om de nagedachtenis van "Heistes Nachtegaal" levendig te houden, en als een reflex van een minder materialistische tijd dan tegenwoordig, toen grote kunstenaars elkaar wisten te eren. De Heistenaren zouden er dan wellicht trots op gaan dat dit voorwerp van verering en innige vriendschap een eenvoudige medeburger was, die om zijn grote artistieke gaven tot de voorname aristocratie van de Vlaamse kunst behoorde.
Een ding heb ik van Anthoni nooit kunnen begrijpen, namelijk dat hij zich op latere leeftijd als componist niet heeft doen gelden, hoewel hij in zijn jonge jaren, als leerling van Benoit, bewijzen geleverd had, dat zijn aanleg als zodanig ver boven de middelmaat uitging. Het feit dat Peter Benoit werk van hem uitvoerde op de concerten van de "Société de Musique" te Antwerpen, zegt trouwens genoeg. De enige compositie die ik van hem ken - een fragment voor bariton en orkest, uit een cantate op tekst van Em. Hiel - getuigt niet alleen van degelijk vakmanschap, maar vooral van een smaakvolle poëtische geest. Er zijn componisten die naam gemaakt hebben met werk van vrij wat minder allooi dan dit. 't Mag waar wezen, dat Anthoni door zijn functies als paedagoog en uitvoerend kunstenaar al te zeer benomen was om zich behoorlijk op het componeren te kunnen concentreren; doch er kan ook een flinke dosis bescheidenheid bijgekomen zijn. Ik heb er hem nooit iets over horen zeggen. Toch is het jammer dat in hem een bekwaam componist verloren gegaan is; zijn werk zou zijn naam ongetwijfeld levendig gehouden hebben, terwijl hij nu weldra vergeten zal zijn in de officiële kunstwereld. De roem van een uitvoerende kunstenaar is ephemeer; niets dan de herinnering van tijdgenoten kan er van blijven getuigen. Na hen zwijgt de trompet van de faam. Wij, zijn volgelingen, kunnen nu al komen vertellen dat niemand zo heerlijk fluit speelde als Anthoni, - het zegt voor de generatie van tegenwoordig betrekkelijk weinig. Daarom is het voor ons, bevoorrechten, die van zijn kunst genoten hebben en er mee zijn blijven dwepen, zo opwekkend en aangenaam, wanneer wij eens iemand ontmoeten die hem ook gehoord heeft en evenals wijzelf verrukt was over zijn ideaal spel en daarvan een blijvende herinnering bewaart. Zulks is mij van tijd tot tijd tot mijn vreugd overkomen, ook hier in Holland. Als bijvoorbeeld een fluitist, die als vreemdeling een opvoering in de Munt te Brussel bijwoonde, zodanig getroffen werd door Anthoni's cadens in "Les Huguenots" dat hij daar 50 jaar nadien nog bewonderend over spreekt, dan moet er toch wel iets bijzonder treffends in die interpretatie geweest zijn. Welnu ik kreeg dit geval ongevraagd te horen van een oud-solofluitist van een der grote Nederlandse orkesten. En de man toonde zich uiterst dankbaar, toen ik hem enige aanwijzing verstrekte over de interpretatie van een bepaald stuk, zoals wij het van Anthoni altijd gehoord hadden.
Ik ben met dit "Memorandum" misschien wat lang van stof geweest, maar ik was te blij, dat mij de gelegenheid geboden werd op deze wijze al deze dierbare herinneringen aan mijn goede "muziekvader" nog eens levendig voor de geest te halen, dan dat ik het met minder woorden doen kon. Ik besluit met de wens dat "Heistes Nachtegaal" voor zijn geboorteplaats het symbool moge blijven van zuivere kunstbetrachting en onbaatzuchtig dienen der Schoonheid. Voor mij is hij dit symbool steeds geweest en hoewel het "hèt moeilijk", laat ik gerust zeggen "onmegelijk" was om hem te evenaren als kunstenaar en als paedagoog, zijn dankbare "muziekzoon" ben ik gebleven. Dit moge blijken uit deze regelen.
Jos. de Klerk
Haarlem, Juni 1950.
NOTA DER REDACTIE. - De Redactie van "Ons Nieuws" betuigt door deze, in naam van de kunstminnende bevolking van Heist, de heer Jos. de Klerk, zijn beste dank voor zijne welgekozene kanttekeningen over het leven en het werk van Th. Anthoni. Voor onze jongere generatie vormen deze kanttekeningen een ware veropenbaring, terwijl ze voor de ouderen opnieuw belangstelling en geestdrift wekken, door een hoogst verdienstelijk medeburger, welke reeds bij velen in de vergeethoek was geraakt. Krijgt alzo de heer Th. Anthoni in het kader der Heistse verdienstelijke burgers, de ereplaats welke hem toekomt, zo zal dit grotendeels te danken zijn aan het initiatief van de heer Jos. de Klerk, de waardige "muziekzoon" van een waardige "muziekvader".
Jos de Klerk: Herinneringen aan "Heistes Nachtegaal", in: Ons Nieuws (Heist-op-den-Berg), 24 juni 1950. Vervolgt in dezelfde krant op 1 juli 1950 en 8 juli 1950.