Ga verder naar de inhoud

SCHRIJVEN VOOR DE SCHUIF.
Bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse Muziek.

Bemerkingen over componist Peter Aerts.

Jacques Van Holen.

Toen Peter (officieel Pierre!) Benoit ergens in de jaren 1864-'65 aan zijn Lucifer, oratorium op tekst van Emanuel Hiel, begon en daarmee de lovenswaardige en apostolische taak op zich nam zijn volk (opnieuw) te leren zingen, zette hij een muzikale beweging in gang die meer dan een eeuw lang sporen zou nalaten in de Vlaamse muziekgeschiedenis. In Benoits kielzog zijn tal van Vlaamse componisten tot diep in de 20e eeuw de weg van de Vlaamse lyrische romantiek ingeslagen. Arthur Verhoeven, Clement D'Hooghe, Gaston Feremans, Renaat Veremans ... het zijn maar enkele van de vele toondichters die, gemakshalve, maar zeker niet helemaal onjuist, met de term 'Vlaamse postromantici' worden aangeduid. Wars van alle muziektechnische en -esthetische vernieuwingen die in grote golven het Westerse muzieklandschap in weinig tijd totaal van uitzicht veranderden, evolueerde hun muziek rustig verder zonder het laat-romantische idioom op zijn grondvesten te laten daveren; integendeel, dat idioom was hun fundamentele credo.

Tot de weinigen die zich tijdens het interbellum resoluut ontworstelden aan de romantische muziektaal, hoort Kemzekenaar Jef Van Durme. Hij ging kordaat een moderne richting uit en verwerkte Schönbergs dodecafonische principes op een persoonlijke manier. Ook nadat Karel Goeyvaerts, pionier van het serialisme, het voortouw had genomen op de internationale muziekscène en daarmee voor Vlaanderen een nieuwe muzikale lente had ingeluid, bleef het Vlaamse postromantisme nog een paar decennia als onderstroom zijn eigen koers varen. Het is een objectieve vaststelling waar geen mens omheen kan: de producten van genoemde onderstroom zijn in vergelijking met die van de vernieuwende tendensen zonder meer zeer conservatief. Conservatief: een gevaarlijk en beladen woord, een woord dat vaak een negatieve ondertoon heeft, maar dat - net als ieder ander individueel woord - onmogelijk alles kan zeggen.

Ook niet over Peter Aerts. Nooit van gehoord? Niet zo verwonderlijk; hoewel, als u de vorige Nieuwe Vlaamse Muziekrevue grondig had gelezen dan zou u nu niet uit de lucht vallen; dan was uw nieuwsgierigheid misschien wel geprikkeld geweest en was u op 25 september jl. naar De Rode Pomp getogen; dan hadden Sylvie De Pauw en Joost Vanmaele hun Gezelle-parels over een wat talrijker opgekomen publiek kunnen uitstrooien. Leest u dus alsnog en zonder verwijl de NVMR, nr. 4 - 1999, p. 20.

Twaalf jaar woonden we al in Stekene, twaalf jaar duurde het vooraleer we erachter kwamen - of beter, vooraleer het toeval ons erachter liet komen - dat we dorpsgenoot waren van pianist en componist Peter Aerts (Kessel-Lo, 1912 - Stekene, 1996). Het toeval waarvan sprake heeft een naam en een gezicht: Paul Gilson. Ten tijde van onze kennismaking liep bij Radio 3 een door ons samengestelde programmareeks over Gilson. Peter miste de tweede uitzending en dat bracht ons op elkaars spoor. Peter kende het werk van Gilson goed. Hij heeft hem niet echt persoonlijk gekend maar hem wel een drietal keer ontmoet. 'In Antwerpen daar zag hij er normaal uit maar in Brussel had hij zijn haar spichtig in zijn nek hangen en altijd een bolhoed op, om u rot te lachen. Een sympathieke kerel. Een hele lieve mens, altruïstisch. 'Als ze maar van mijn leerlingen spelen', zei hij. Hij was een halve filosoof geworden; teveel desillusies; hij en de Boeck en allemaal. Maar hij is eigenlijk gered in Antwerpen. Door de concerten van Lenaerts. Die mannen zaten tussen twee stoelen, de Boeck en hij. Noch Frans noch Vlaams. Dat was ambetant.'

We gingen Peter Aerts voor het eerst opzoeken op 23 september '92 en mochten ons van die dag af, tot enkele maanden voor zijn dood, geregeld verheugen in een (fietsend!) bezoekje van hem. Dan vertelde hij honderduit over het Vlaamse muziekleven van toen, over zijn ontmoetingen, over 'Vochtige Louis' (Lodewijk De Vocht), over de oratoria en cantates van Benoit, over de polders, over zijn opleiding, over Lode Ontrop (één van zijn leraren: 'Dàt was ne grote meneer. Dan kwam ik daar om een les en die duurde in plaats van één uur drie uren; die keek daar niet naar, die deed altijd maar voort. Overbrengen. Meedelen. Typen allemaal!’, over Marinus De Jong ('Schoon om zien, die zijn partituren, maar niet om horen. Alles matematisch. Goed gemaakt, geniaal, dat wel. Maar’t zegt niks. Zo lijk Hindemith'), over zijn akelig stofferig beroep van tandtechnieker, over zijn ontgoochelingen, over zijn muzikale voorkeuren ... Duizend en een verhalen. Maar nauwelijks over zijn eigen werk: 'Dat is voorbij. Niemand wil dat horen. Ge wordt dat beu, schrijven voor de schuif. Och jong, kunst! Dat heeft de waarde die gij er zelf aan toekent en dan is het gedaan'. Duizend en een verhalen. Met één ostinaat: 'de Jef' (Van Hoof).'Godver-doeme, da was ne kastaar!'. De Jef was zijn grote voorbeeld, zijn leraar en vriend. 'We kwamen daar alle weken; op 't Spokenhof [de woning van Van Hoof in Boechout]. We hebben daar heel wat meegemaakt. Die kerel was onvermoeibaar. Dat was een sterke beest. Hele namiddagen spelen, eigen werk en dat van anderen; orkestpartituren, die man speelde alles, alles. En maar kribbelen. Die schreef maar. Ik zie Jonker Lichtaart [opera uit 1928] daar nog liggen, zooo'n dikke partituur. Eigenlijk schreven die mannen teveel.'

Daar trok Peter zijn les uit. Hij werd geen veelschrijver. Zijn oeuvre dat grosso modo de periode 1930-1980 omvat, bestaat uit enkele composities voor beiaard (o.a. Metamorfozen, 1978, bekroond met de Prijs voor Beiaardcompositie van de stad Mechelen), voor fanfare, voor piano, wat kamermuziekwerken, een opera (Groen en grijs, 1953, op een libretto van Edgar Denhaene), koorwerk en liederen, Die laatste ongeveer honderd in aantal; zijn lievelingsgenre, geen twijfel mogelijk.

Leerling van o.a. Van Hoof en Ontrop, telg uit het nageslacht van Frans Aerts die mede-stichter was van de Antwerpse Ecole de Musique waaruit Benoits Vlaamsch Conservatorium groeide waar Peter ook zelf studeerde, bewonderaar van Benoit… stond het al niet bij voorbaat in de sterren geschreven dat hij die Vlaamse traditie ten allen tijde trouw zou blijven? Vlaanderen roept (1936, René De Clercq), Vlaanderen, O welig huis (1949, Karel Van de Woestijne) zijn titels die voor zichzelf spreken. Zijn tekstkeuze (Pol de Mont, Willem Gijssels, Lodewijk Ontrop, ... ) is geheel en al van die trouw doortrokken. Muzikaal is zijn verknochtheid aan de traditie niet geringer: eenvoudige, klassieke vormschema's in de instrumentale werken, vloeiende lyriek in de liederen die niet zelden zuiver strofisch zijn uitgewerkt. Soms pure volksliedstijl. In de meer gestileerde kunstliederen nauwlettend de taalprosodie volgend. Trefzeker in het vatten van de sfeer van de tekst. Vooral harmonisch (puur tonaal) zeer kleurrijk. Snel modulerend. Met mooie impressionistische toetsen.

Peter Aerts en andere late Benoit-epigonen doodzwijgen omwille van hun traditionalistische ingesteldheid staat wellicht mooi vandaag, maar is absurd. Los van welk waardeoordeel dan ook, betreft het een niet weg te cijferen stukje van ons muziekpatrimonium; één van de zovele en zo diverse muzikale expressievormen binnen een en dezelfde cultuur. Ontkennen, negeren, is de geschiedenis ontkennen; is de realiteit negeren; is cultureel revisionisme. Gevaarlijk en verwerpelijk. Iedere kunsthistorische periode kende haar nieuwlichters en haar traditiebewakers. Eeuwen later, wanneer een paar decennia het verschil niet meer maken, hebben vaak ook behoudsgezinden, zonder ooit tot de Groten onder de Groten te worden gerekend, hun bescheiden plaatsje onder de podiumzon verworven.

In tijden van woelige muzikale revoluties, van dodecafonie en van vitalistische ritmische explosies, nog later van modernistische experimenten en postmodernistische reacties, bleef Peter Aerts zichzelf, met een overtuiging, met een oprechtheid, met een eerlijkheid die hoe dan ook respect afdwingen. Mits zijn muziek wordt uitgevoerd met eenzelfde engagement en overgave, en beluisterd wordt met een enige zin voor relativering van een aantal teksten, met enige kennis ook van de juiste historische context, (het Vlaamse nationalisme en de romantische bevlogenheid die dat in bepaalde artistieke kringen met zich meebracht), is het werk van Peter Aerts, de laatste der Vlaamse postromantici, ongetwijfeld meer dan geniet-baar.

Tijdens het hogergenoemde Gezelleconcert werd dat bewezen: Peters liederen doorstonden moeiteloos de vergelijking met liederen van o.m. Ryelandt en Mortelmans.

Van Holen, Jaak: Schrijven voor de schuif, in: De Nieuwe Vlaamse Muziekrevue, jrg. 6, nr. 5, november-december 1999, p. 46-48.